H4 Duits P1

• Other languages
• Secondary Education

H4 Duits P1

Heute

Anwesenheit

Materialien

Deutsch 4. Klasse havo

Deutsch P1

Los geht's!

Heute

Anwesenheit

Materialien

FLEX-boek Trabi Tour

Laptop

Heft (Schrift!)

Zu Hause: Wörterbuch

Materialien nicht vollständig? Nachsitzen...

Deutsch 4. Klasse

Prüfungen 

1. Grundlagen Grammatik und Wortschatz

2. Schreiben

3. Hörverstehen

4. Leseverstehen

5. Literatur

6. Kleinere Klassenarbeiten zusammen eine Note

P1

Grammatik und Grundwortschatz

TrabiTreppe ONLINE

Das machst du selbstständig, zu Hause!

Dazu kommen noch Bestandteile sie wir im Klassenverband bearbeiten.

Los geht's

Seite 14

Heute

Einstufungstest A2

Aufgabe 4 kontrollieren

Aufgabe 5 und 6 bearbeiten

Anwesenheit

Einstufungstest

Öffne deine Magistermail

Klicke auf den Link

Mache den Test mit Sorgfalt

Fertig! Teile BTNC dein Ergebnis mit.

Aufgabe 4

Aufgabe 5 und 6

Hausaufgabe!

Heute

Anwesenheit

Kontrollieren Aufgabe 5 und 6

Übung macht den Meister

Anwesenheit

Kontrollieren

Aufgabe 5 und 6

Heute

Anwesenheit

Kleine Prüfung

Übung macht den Meister

Vul de juiste vorm van haben/sein/werden in/ Let op de hoofdletters!

1. Es …………………….. gestern schon früh dunkel.  

2. …………... ihr diese Woche im Disneyland …………………... (2x!)?

3. Heute ………..... mein Bruder 17 Jahre alt …………………. (2x!).  

4. Später …………... du bestimmt heiraten.

5. Es …….. morgen regnen und wehen. Ich ...... zu Hause bleiben (2x).

6. Ich will was machen. ………..... ihr einen Vorschlag?

Übung macht den Meister

Seite 18-19 Aufgaben

Seite 56-59 Theorie

Aufgabe 9

kontrollieren

Aufgabe 10

Jetzt: 5 Minuten

Aufgabe 11 und 12

Heute

Anwesenheit

Kontrollieren Aufgabe 11 und 12

Verben (stark)

Anwesenheit

Kontrollieren 11 und 12

starke Verben

Die sind so stark, dass sie sich biegen.

starke Verben

Meistens wie im Niederländischen. Singen, essen, laufen...

auswendig lernen! Siehe Seite ... 

starke Verben

Werkwoorden met een e in de stam:

drie mogelijkheden:

e wordt ie

e wordt i

e blijft e

Werkwoorden met een e in de stam:

e wordt ie bij de du en er/sie/es-vorm

Wanneer de e lang uitgesproken wordt

lesen, sehen

ich lese

du liest

er/sie es liest

wir lesen

ihr lest

sie/Sie lesen

Werkwoorden met een e in de stam:

e wordt ie bij de du en er/sie/es-vorm

Wanneer de e lang uitgesproken wordt

uitzonderingen: treten, nehmen, geben

du trittst 

du nimmst

du gibst

Werkwoorden met een e in de stam:

e wordt i

Wanneer de e als è uitgesproken wordt

helfen

ich helfe

du hilfst

er/sie/es hilft

wir helfen

ihr helft

sie/Sie helfen

Werkwoorden met een e in de stam:

e blijft e

bij de volgende werkwoorden:

gehen, sehen, bewegen

sterke werkwoorden met een a in de stam:

a wordt ä

Dit geldt ook voor laufen en stoßen 

du läufst

du stößt

lassen

ich lasse

du lässt

er lässt

wir lassen

ihr lasst

sie/Sie lassen

Hausaufgabe

Lernen:

Aufgaben: 

Heute

Anwesenheit

haben/sein/werden + VD overhoring

Aufgaben

Anwesenheit

Ik heb met Jan gespeeld

Zij hebben in Berlijn gewoond

Steven en Jorn hebben een hut gebouwd (bauen)

Hij heeft lang gestudeerd

Jullie hebben goed geluisterd (hören)

U heeft bloemen gekocht. (kaufen)

Jij bent naar huis gereden (fahren)

Aufgaben

Heute

Anwesenheit

Aufgabe 12 anschauen

Bindewörter

Aufgabe 13

Pause

Hörverstehen + Schreiben

Anwesenheit

Aufgabe 12

Bindewörter/Signalwörter

Aufgabe 13

Maak aantekeningen over wat je ziet.

https://www.zdf.de/dokumentation/tru-stories/gute-eltern-familie-mit-kleinwuchs-100.html

Opdracht

Je profielwerkstuk gaat over 'leven met een handicap'. Je hebt tijdens de les Duits deze documentaire gezien. Je denkt dat je de inhoud van deze docu wel zou kunnen gebruiken. Toch wil je dat van te voren met je PWS-begeleider overleggen.  Schrijf een mail naar je begeleider met de volgende inhoud:

- zeg dat je tijdens Duits de documentaire hebt gezien;

- vertel waar de documentaire over gaat;

- vertel waarom je deze documentaire denkt te kunnen gebruiken;

- vertel dat deze van de ZDF is, een publieke omroep;

- vraag of dit een geschikte bron zou kunnen zijn;

- maar gebruik van signaal- en voegwoorden. 

Heute

Anwesenheit

kleine mündliche Prüfung

Aufgabe 21

starke Verben üben

starke Verben

Werkwoorden met een e in de stam:

drie mogelijkheden:

e wordt ie

e wordt i

e blijft e

Werkwoorden met een e in de stam:

e wordt ie bij de du en er/sie/es-vorm

Wanneer de e lang uitgesproken wordt

lesen, sehen

ich lese

du liest

er/sie es liest

wir lesen...

Werkwoorden met een e in de stam:

e wordt ie bij de du en er/sie/es-vorm

Wanneer de e lang uitgesproken wordt

uitzonderingen: treten, nehmen, geben

du trittst

du nimmst

du gibst

Werkwoorden met een e in de stam:

e blijft e

bij de volgende werkwoorden:

gehen, sehen, bewegen

sterke werkwoorden met een a in de stam:

a wordt ä

Dit geldt ook voor laufen en stoßen 

du läufst

du stößt

Pak de theorie erbij!

Maken:

heute

Anwesenheit

TW1: was du lernen sollst

Hausaufgaben kontrollieren

Awesenheit

Leren voor de TW1

• zwakke en sterke werkwoorden tegenwoordige en verleden tijd
• voltooid deelwoord van werkwoorden
• haben, sein en werden
• Modalverben
• persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord 
• naamvallen
• keuzevoorzetsels
• 'naar'

leren online met TrabiTour

kontrollieren Hausaufgaben

Modalverben

tegenwoordige en verleden tijd

Modalverben

dürfen                                                       mogen

können                                                     kunnen

mögen                                                      lusten / houden van

müssen                                                    moeten (noodzakelijk)

sollen                                                        moeten (advies)

wollen                                                       willen

(wissen)                                                   (weten)

üben Seite 88

Aufgabe 43

heute

Anwesenheit

Modalverben (Seite 88)

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord in de naamvallen

Anwesenheit

Modalverben

Seite 88

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Pronomen

Ik geef jou mijn pen.

Dat is nu jouw pen.

Pronomen

Personalpronomen (persoonlijk voornaamwoord)

Posessivpronomen (bezittelijk voornaamwoord)

schema naamvallen

Je moet dus e.e.a. uit je hoofd leren. Gebruik het schema zo lang je dit nog niet uit je hoofd kent. Tijdens de TW krijg je GEEN schema!

oefenen

Kann ich (du) ____________ Tasche sehen?

oefenen

Das ist (ich) _____________ Buch und das ist dein Heft.

üben

________Rücken tut weh. (mijn)

Er hat _______ Brille vergessen. (zijn)

Ich finde _______ Vorschlag gut. (uw)

Jetzt kannst ______ doch schon in den nächsten Kurs wechseln. (jij)

Was machst _________ jetzt gerade? (jij)

Hat _______ jemand etwas getan? (jou)

üben

Arbeitsbuch Seite:

üben

Arbeitsbuch Seite:

heute

Anwesenheit

Hausaufgabe

der-Gruppe

Aufgabe 15

Aufgabe 16

huiswerk

1. ________Rücken (m) tut weh. (mijn)
   
2. Er hat _______ Brille (v) vergessen. (zijn)
   
3. Ich finde _______ Vorschlag (m, betekenis voorstel) gut. (uw)
   
4. Jetzt kannst ______ doch schon in den nächsten Kurs wechseln. (jij)
   
5. Was machst _________ jetzt gerade? (jij)
   
6. Hat _______ jemand etwas getan? (jou)

der-Gruppe

der

die

das

dies- deze aanwijzend voornaamwoord

jen-

jed-

manch-

solch-

welch-

all-

der-Gruppe

der

die

das

dies- deze aanwijzend voornaamwoord

jen- die (verder weg dan dies-)

jed- iedere

manch- sommige

solch- zulke

welch- welke

all- alle

Übung

Aufgabe 15, Seite 71

Aufgabe 16

a Wo parkst du deinen Wagen?

b Können wir ihre Schwester fragen, ob sie uns helfen kann? 

c Diese Ferien gefallen uns, weil das Wetter gut ist.

d Unser Flug hatte Verspätung, deshalb mussten wir lange warten. 

e Wie war dein Urlaub?

f Ihre Eltern haben Zeit, ihre Kinder zu besuchen. 

g Weißt du vielleicht, wo mein Koffer ist?

h Ihre Reise nach Österreich hatte ihr gut gefallen, weil sie dort viel erlebt hat.

i Manche Menschen haben viel Zeit, in Urlaub zu fahren.

 j Jede Woche fährt er nach Köln, um seine Oma zu besuchen.  

online oefenen

Online bij Trabi Tour

heute

Anwesenheit

Aufgabe 16

Naamvallen

Keuzevoorzetsels

üben

Anwesenheit

Aufgabe 16

Aufgabe 16

a Wo parkst du deinen Wagen?

b Können wir ihre Schwester fragen, ob sie uns helfen kann? 

c Diese Ferien gefallen uns, weil das Wetter gut ist.

d Unser Flug hatte Verspätung, deshalb mussten wir lange warten. 

e Wie war dein Urlaub?

f Ihre Eltern haben Zeit, ihre Kinder zu besuchen. 

g Weißt du vielleicht, wo mein Koffer ist?

h Ihre Reise nach Österreich hatte ihr gut gefallen, weil sie dort viel erlebt hat.

i Manche Menschen haben viel Zeit, in Urlaub zu fahren.

 j Jede Woche fährt er nach Köln, um seine Oma zu besuchen.  

Leren voor de TW1

• zwakke en sterke werkwoorden tegenwoordige en verleden tijd
• voltooid deelwoord van werkwoorden
• haben, sein en werden
• Modalverben
• persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord 
• naamvallen
• keuzevoorzetsels
• 'naar'

keuzevoorzetsels

Wir gehen im Klassenzimmer

Wir gehen ins Klassenzimmer

Bij verandering van locatie: 4e naamval

Geen verandering vanlocatie: 3e naamval

Ich lege das Heft auf___________ Tisch

Das Heft liegt auf _____________ Tisch.

Ich freue mich________ die Reise (v).

https://oscarromerotalen.nl/Duits/Oefeningen/Grammatica/Naamvallen/Voorzetsels/Voorzetsels+3of+4.htm

heute

Anwesenheit

Nach oder zu? Oder vielleicht in?

Übungen online

Anwesenheit

nach

Nach, zu en in kunnen allemaal met ‘naar’ worden vertaald, ook kan het allemaal een richting aangeven. Toch zijn er gevallen waarbij het het beste is om ‘nach’ te gebruiken, namelijk als je naar steden of landen rijdt (landen zonder een vast lidwoord). Ook gebruik je nach bij windrichtingen.

nach Spanien fahren

nach London fahren

nach Süden fahren

in den Niederlanden/nach Holland

zu

Je gebruikt zu als je ergens naartoe gaat. Dat kan de school zijn of de supermarkt, het betekent vooral: in die richting. Je zegt nog niet dat je ook daadwerkelijk bijvoorbeeld de supermarkt in gaat, alleen dat je er naartoe gaat.

Ook gebruik je het als je naar iemand toe gaat, bijvoorbeeld naar Sylvia, naar de tandarts, naar hem.

in

Als je In gebruikt kondig je eigenlijk al aan dat je ergens ook naar binnen gaat. Als je een film gaat kijken in de bioscoop ga je “ins Kino’, want je kan natuurlijk niet een film kijken als je buiten blijft staan.

En nu jij

We vliegen naar Turkije (die Türkei).

We gaan naar de supermarkt.

Ik reis naar het noorden.

Jij gaat naar Oma.

Ik ga nu naar school.

Ik ga naar huis.

Ik ben thuis.

online oefenen