Spelling hoofdstuk 3 les 2

Spelling hoofdstuk 3 afronden
Programma: 

  • Herhaling laatste les voor het weekend. 
  • Nieuwe theorie over verkleinwoorden en samenstellingen. 
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling hoofdstuk 3 afronden
Programma: 

  • Herhaling laatste les voor het weekend. 
  • Nieuwe theorie over verkleinwoorden en samenstellingen. 

Slide 1 - Tekstslide

Huiswerkcontrole

Slide 2 - Tekstslide

Nakijken huiswerk
Spelling hoofdstuk 4
Theorie 4.8 Opdracht 22, 23 24 en 25

Slide 3 - Tekstslide

Samenstelling
één woord dat uit meerdere delen bestaat die los voor kunnen komen. 

Bijvoorbeeld:
Boek + kast = boekenkast

Slide 4 - Tekstslide

Hoe schrijf je samenstellingen?
Soms gewoon aan elkaar plakken. Bijvoorbeeld:
Telefoon + oplader = telefoonoplader

Vaak moet je een e of en tussenvoegen. 
bijvoorbeeld: 
maan + schijn = maneschijn
boek + kast = boekenkast

Slide 5 - Tekstslide

Het eerste deel van de samenstelling is géén zelfstandig naamwoord


Dan schrijf je een -e ertussen. Bijvoorbeeld: 
Goed (bnw) + morgen = goedemorgen
Spinnen (ww) + wiel = spinnewiel, maar spin + web = spinnenweb

Slide 6 - Tekstslide

Heeft het eerste deel van de samenstelling een meervoud op -en


Nee? 
Dan schrijf je een -en. Bijvoorbeeld: 
Fiets -> fietsen + rek = fietsenrek
Lamp -> lampen + kap = lampenkap

Slide 7 - Tekstslide

Ja? 
Heeft het meervoud ook een -s? 
  • Weiden en weides;
  • vitaminen en vitamines;
  • laden en lades
  • groenten en groentes

Slide 8 - Tekstslide

Twee meervouden?
Dan schrijf je een tussen -e-. 

Groentesoep
weidemelk
ladekast
vitaminepil

Slide 9 - Tekstslide

Uitzonderingen
Je schrijft nooit een tussen -n bij: 
Het eerste deel is uniek: zonneschijn
Het eerste deel heeft geen meervoud: rijstepap
Het eerste deel is een versterkend woord: beresterk, reuzegoed
De samenstelling is een versteende uitdrukking is: bullebak of schattebout.

Slide 10 - Tekstslide

Regels verkleinwoorden
  • Bij woorden die eindigen op -ng schrijf je -nkje of -etje
  • Bij woorden die eindigen op een lange klinker verdubbel je de klinker. 
  • Bij woorden die eindigen op -i voeg je een -e toe. 
  • Bij woorden die eindigen op -y of op -u schrijf je een apostrof
  • Je gebruikt ook een apostrof bij cijfer- en letterwoorden. 

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag! 
Opdracht 22, 23, 24, 27

Slide 12 - Tekstslide