Koppelwerkwoorden

Noem de 9 koppelwerkwoorden
1 / 11
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Noem de 9 koppelwerkwoorden

Slide 1 - Open vraag

Koppelwerkwoord
Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen.

Opdracht: verzin een ezelsbruggetje om deze werkwoorden te onthouden.

Slide 2 - Tekstslide

Noem het naamwoordelijk gezegde: Hij blijkt een goede surfer te zijn.
A
Blijkt te zijn
B
Hij blijkt te zijn
C
Blijkt een goede surfer te zijn
D
Een goede surfer

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen actiespanning en psychologische spanning?

Slide 4 - Open vraag

Wat is de betekenis van: ambitieus?

Slide 5 - Open vraag

Wat is de betekenis van: columnist?

Slide 6 - Open vraag

Wat is de betekenis van: manipuleren?

Slide 7 - Open vraag

Vervoeg het werkwoord: racen (ik.. hij...zij...)

Slide 8 - Open vraag

NWG of WWG - Hij blijkt ziek te zijn.
A
Blijkt - wwg
B
Blijkt ziek te zijn - nwg
C
Blijkt ziek - nwg
D
Blijkt te zijn - nwg

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het kenmerk van een bedrijvende zin?
A
Er zit geen LV in
B
Er zit wel een LV in, maar geen onderwerp.
C
Het onderwerp doet iets en er zit wel een lv in.
D
Er is geen specifiek kenmerk voor een bedrijvende zin.

Slide 10 - Quizvraag

NWG of WWG? De docent is vandaag aan het spijbelen.
A
Is aan het spijbelen - wwg
B
Is - nwg
C
Is aan het spijbelen - nwg
D
Is spijbelen - nwg

Slide 11 - Quizvraag