Les 4: Oefening betoog/artikel

Vandaag
Zinsconstructie 30 min.
Examenonderdeel 30 min.
Nabespreking 20 min.
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
Zinsconstructie 30 min.
Examenonderdeel 30 min.
Nabespreking 20 min.

Slide 1 - Tekstslide

Verdieping
Bekijk nogmaals jouw betoog
  1. Onderstreep het onderwerp uit de zinnen
  2. Markeer alle werkwoorden geel
  3. Markeer alle voegwoorden groen
  4. Markeer alle bijvoeglijke naamwoorden blauw

Wat valt je op?
timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Actief schrijven
Onderwerp -> persoonsvorm 

Passief: Ik heb een appel gegeten.
Actief: Ik eet een appel.

Passief: De luie bakker heeft weinig brood gebakken.
Actief: De luie bakker bakt weinig brood.

Slide 3 - Tekstslide

VOEGWOORDEN

voegwoorden verbinden 
woorden, woordgroepen en zinnen met elkaar

Slide 4 - Tekstslide

De verbanden
1 opsomming                                               6 oorzaak, gevolg
2 voorbeeld                                                   7 tijd
3 doel - middel                                            8 voorwaarde
4 tegenstelling                                            9 samenvatting, conclusie
5 reden, gevolg, verklaring

Slide 5 - Tekstslide

1. voegwoorden van opsomming
Geven aan in welke volgorde iets plaatsvindt

'Hij gaat eerst met de kinderen naar de speeltuin, verder  gaat  hij nog een ijsje met ze eten'.

Voegwoorden zijn: 1e, ten tweede, en, verder, ook, tevens, eerst, laatste

Slide 6 - Tekstslide

2. Voegwoorden van voorbeeld
Geven voorbeelden aan

'Mijn vader is goed in hockey, zo maakt hij veel doelpunten'.

Voegwoorden zijn: bijvoorbeeld, o.a., dat is te zien aan, te
merken bij, neem nou, stel je voor, zo

Slide 7 - Tekstslide

3. voegwoorden van doel - middel
Geven aan door welk middel een doel gehaald gaat worden

'Door middel van een goede opleiding, hoopt zij later een goede baan te krijgen'.

Voegwoorden zijn: met behulp van, daarmee, met, door middel
van, waarmee

Slide 8 - Tekstslide

4. voegwoorden van tegenstelling
Geven een tegenstelling tussen zinnen aan

'Piet wilde niet naar het feest, maar Henk wel.'

Voegwoorden zijn: maar, echter, toch, daar staat tegenover

Slide 9 - Tekstslide

5. voegwoorden van reden, gevolg, verklaring
Geeft een reden waarom iets gebeurt.

'Ik ben op Black Friday naar de stad gegaan, waardoor  ik nu ziek ben.'

Voegwoorden zijn: daardoor, doordat, zodat, waardoor, door, zodoende

Slide 10 - Tekstslide

6. voegwoorden oorzaak - gevolg
Geeft de oorzaak aan en het gevolg van iets.

' Ik ben te laat op tennistraining, want ik heb me verslapen.'

Voegwoorden zijn: omdat, want, daarom

Slide 11 - Tekstslide

7. voegwoorden van tijd
Geven aan wanneer dingen zich afspelen

'Hij brengt de kinderen naar sport voordat hij naar zijn werk gaat'.

Voegwoorden zijn: nadat, voordat, zolang, terwijl en totdat

Slide 12 - Tekstslide

8. voegwoorden van voorwaarde
Geeft een voorwaarde van de eerste zin voor de tweede zin.

'Hij gaat naar de kroeg, tenzij hij zich verslaapt.'

Voegwoorden zijn: mits, tenzij, wanneer, als, indien, opdat

Slide 13 - Tekstslide

9. voegwoorden van samenvatting, conclusie
Geeft een conclusie, samenvatting van het voorafgaande.

'Iedereen heeft genoten, dus het was een goed feest.'

Voegwoorden zijn: kortom, samenvattend, dus

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht
  • Open de opdracht op It's Learning. Lees deze door.
  • Lees eerst het artikel
  • Schrijf uit!
timer
30:00

Slide 15 - Tekstslide

Kijk na

Slide 16 - Tekstslide