les 2

Lessonup
Zoek de app op jouw telefoon.
Log in met een email (school of gmail).
Vul de groepscode in:
kbowi
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Lessonup
Zoek de app op jouw telefoon.
Log in met een email (school of gmail).
Vul de groepscode in:
kbowi

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
Geef je je mening over voorwerpen en situaties.
Ken je het verschil tussen formeel en informeel taalgebruik.
Ken je de basis van een zin.
herken je de persoonsvorm in een zin.

Slide 2 - Tekstslide

Woorddossier
Waarom?
Je leert nieuwe woorden door deze op te schrijven.

Slide 3 - Tekstslide

Uit les 1
Woorddossier

Slide 4 - Tekstslide

een moraal =
A
een dier in de zee
B
een les
C
regels voor gedrag
D
weet het niet

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

een synoniem =
Een ander woord met dezelfde betekenis.
Voorbeeld: het huis - de woning

www.synoniemnet.nl


Slide 7 - Tekstslide

woorden 

Slide 8 - Tekstslide

hardlopen
Synoniem = rennen
(werkwoord)

Slide 9 - Tekstslide

voetje voor voetje
stap voor stap
(gezegde)

Slide 10 - Tekstslide

winnen
verdienen
(werkwoord)

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht
Schrijf de drie woorden in het woorddossier op.
Kijk naar het voorbeeld.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

mening geven

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

formeel

geachte / beste
tot snel ziens
alvast bedankt!
met vriendelijke groet

informeel

hoi
tot zo!
top!
groetjes


Slide 21 - Tekstslide

Formeel

je zegt alles netter
als je iemand niet goed kent

bijvoorbeeld:
 in een mail voor jouw werk/stage
informeel

je zegt het op een vriendschappelijke manier
bij vrienden / familie

bijvoorbeeld: in een appje aan een vriend(in)

Slide 22 - Tekstslide

Corresponderen
huiswerk schrijven 3.1 bladzijde 112:
opdracht 1,2,3

Slide 23 - Tekstslide

van een zin

Slide 24 - Tekstslide

Het onderwerp
Wie of wat iets doet.
Ik loop.

Slide 25 - Tekstslide

Persoonsvorm
is het werkwoord dat bij het onderwerp hoort.
Ik loop.

Slide 26 - Tekstslide

Basis van een zin
onderwerp + persoonsvorm (+tijd) + rest

Ik loop vandaag naar school.

Slide 27 - Tekstslide

inversie
De zin begint met tijd.

Vandaag loop ik naar school.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Nu Nederlands
spelling 1.3  bladzijde 139
huiswerk opdracht 1,2,3

Slide 38 - Tekstslide

Noem één ding wat je vandaag hebt geleerd.

Slide 39 - Poll