v2a

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samengestelde zinnen (herh.)

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noem de 4 nevenschikkende voegwoorden.

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem een aantal onderschikkende voegwoorden.

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Voegwoorden

Een samengestelde zin kan een voegwoord hebben. (soms is er geen vw)

- nevenschikkende voegwoorden: deze verbinden twee hoofdzinnen met elkaar.  

Voorbeeld: en, of, maar, want.

- onderschikkende voegwoorden: deze verbinden een hoofdzin en bijzin met elkaar.

Voorbeeld: als, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, ofschoon, omdat, zodat, opdat, terwijl, toen, zodra...

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofd- en bijzinnen

Samengestelde zinnen bestaan uit hoofdzinnen en bijzinnen.


Hij gaat morgen naar de dierentuin, want dan is de entree gratis.

Hij gaat morgen naar de dierentuin, omdat de entree gratis is.

Omdat de entree gratis is, gaat hij morgen naar de dierentuin.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kenmerken hoofdzin:

- OND en PV staan naast elkaar (er kan geen ander zinsdeel tussen: check met 'niet').


- PV staat op plek 1 of 2 in de zin.


- Elke samengestelde zin heeft minimaal een HZ.


Kenmerken bijzin:

- OND en PV staan niet naast elkaar/ je kunt het woordje 'niet'ertussen zetten.


- PV staat op de laatste of een na laatste plek in de zin.



Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofd- en bijzinnen

Er zijn dus een paar combinaties mogelijk:

1. hoofdzin + hoofdzin

Hij zwaait opa en oma uit, want zij gaan een grote reis maken.

2. hoofdzin + bijzin

Hij hoopt dat hij opa en oma kan uitzwaaien.

3. bijzin + hoofdzin

Omdat opa en oma op reis gaan, zwaait hij ze uit.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofd- en bijzinnen

Zo herken je hoofd- en bijzinnen:


1 . Zoek van de zinnen alle PV's en onderwerpen.

2. Probeer of je tussen de PV en OND een zinsdeel (niet) kunt invoegen.

      - Dat lukt niet: hoofdzin.

      - Dat lukt wel: bijzin.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Of Nederland snel uit de crisis komt, wachten we maar af.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
D
BZ + BZ

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie de dader van de moord is, wordt nog niet bekend gemaakt.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
D
BZ + BZ

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sneeuwwitje werd ziek, doordat ze van de vergiftigde appel at.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
D
BZ + BZ

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In het uitgaansgebied hangen camera's, want die vergroten de veiligheid.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
D
BZ + BZ

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als we in Parijs zijn, wil ik graag wat kledingwinkels bezoeken.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin
D
Bijzin-bijzin

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

- Je geeft daarmee een citaat of directe reden aan:

"Gisteren," vertelde moeder, "vielen de mussen van het dak."
Hij vroeg: "Hoe zit dat?"
"Hoe zit dat?", vroeg hij. 
Aanhalingstekens:

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens:
  • bij de directe rede/citaten (let op de plaats van de aanhalingstekens en de andere leestekens).

Je gebruikt geen aanhalingstekens 
  • bij de indirecte rede en bij gedachten:  
  • als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis:  

directe rede
De directe rede is de letterlijke weergave van wat er wordt gezegd. Dit staat tussen aanhalingstekens.
Voorbeeld:
De jongen schreeuwde: “Wacht op mij!”
indirecte rede
In dit geval wordt beschreven wat er wordt gezegd en worden geen aanhalingstekens gebruikt.
Voorbeeld:
De jongen schreeuwde dat ze op hem moesten wachten.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

"Sara zei:" Ik heb een super
vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf deze zin met alle leestekens en hoofdletters:
hij zei in mei leggen alle vogels een ei

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij zei: "In mei leggen alle vogels een ei."
Goede antwoord:

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf deze zin met alle leestekens en hoofdletters:
maar vroeg van houten spreken we morgen nog af

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

"Maar," vroeg Van Houten, "spreken we morgen nog af?"
Goede antwoord:

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Thomas zei "Daar heb ik geen zin in."
A
Goed
B
Fout

Slide 27 - Quizvraag

De dubbele punt mist. 
"Ik vind het niet leuk!", riep Lotte.
A
Goed
B
Fout

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

v2a

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies