Zinsdelen

Grammatica 2 
1C
19-2-25
Laptops dicht op tafel
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 2 
1C
19-2-25
Laptops dicht op tafel

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
- Aan het einde van deze les kunnen jullie allemaal zinsontleden t/m het lijdend voorwerp.

Slide 2 - Tekstslide

Wat weten we nog/al?
Ik ga mijn fiets schoonmaken.
Onderwerp?
Pv?
WWG?

Slide 3 - Woordweb

Klein beetje herhaling
Persoonsvorm, hoe vinden we die?

Werkwoordelijk gezegde, hoe vinden we die?

Onderwerp, hoe vinden we die?

Slide 4 - Tekstslide

Klein beetje herhaling
Persoonsvorm, hoe vinden we die?
Vragend maken // Tijd veranderen // Meervoud
Werkwoordelijk gezegde, hoe vinden we die?
Wat zijn alle werkwoorden in de zin?
Onderwerp, hoe vinden we die?
Wie/wat + WWG

Slide 5 - Tekstslide

De hond heeft een bal gepakt

Persoonsvorm?
A
De hond
B
Heeft
C
Een bal
D
Gepakt

Slide 6 - Quizvraag

De docent geeft heel veel huiswerk

Onderwerp?
A
De docent
B
Geeft
C
Heel veel huiswerk
D
Huiswerk

Slide 7 - Quizvraag

Mag ik een rondje lopen?

Werkwoordelijk gezegde?
A
Lopen
B
Ik
C
Een rondje
D
Mag, Lopen

Slide 8 - Quizvraag

Wat hadden we nog over?
- een bal

-heel veel huiswerk

-een rondje

Slide 9 - Tekstslide

Lijdend voorwerp!
- Stel de vraag: wat/wie + WWG + OW

-Ondergaat de handeling in de zin

-Kan een "ding" zijn of een persoon

Slide 10 - Tekstslide

Even klassikaal
- Mijn vader leest een boek
Wat/wie + WWG + OW

- Ik ga bloemkool en spinazie eten
Wat/wie + WWG + OW


Slide 11 - Tekstslide

De jongen koopt een nieuwe fiets.

Lijdend voorwerp?
A
koopt
B
nieuwe fiets
C
De jongen
D
een nieuwe fiets

Slide 12 - Quizvraag

Joey heeft zijn tas ingepakt

Lijdend voorwerp?
A
Joey
B
zijn tas
C
ingepakt

Slide 13 - Quizvraag

De voetbaltrainer geeft de spelers instructies.
Lijdend voorwerp?
A
De voetbaltrainer
B
geeft
C
de spelers
D
instructies

Slide 14 - Quizvraag

Een glas water kan ik snel opdrinken.

WWG?
A
een glas water
B
kan, snel opdrinken
C
Kan, opdrinken
D
Ik kan, opdrinken

Slide 15 - Quizvraag

De buurman wast zijn auto.

OW?
A
De buurman
B
wast
C
zijn auto

Slide 16 - Quizvraag

Zullen we morgen een auto gaan bekijken?
Lijdend voorwerp?
A
Zullen
B
we
C
een auto
D
gaan bekijken

Slide 17 - Quizvraag

Lisa schildert een mooi portret.

Lijdend voorwerp?
A
Lisa
B
schildert
C
een mooi portret

Slide 18 - Quizvraag

"Aan het einde van deze les kunnen jullie allemaal zinsontleden t/m het lijdend voorwerp."
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll

Goed gewerkt!
Spullen pakken!

Slide 20 - Tekstslide