H. 8 Geneesmiddelen en bijsluiters

          H. 8 Geneesmiddelen en 
                                          bijsluiters 
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
DierverzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

          H. 8 Geneesmiddelen en 
                                          bijsluiters 

Slide 1 - Tekstslide

Waar of niet waar.
Endoparasieten zijn inwendige parasieten
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Waar of niet waar.
Ectoparasieten zijn uitwendige parasieten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een parasiet?
A
Organisme die zich voeden met bloed
B
Organisme die zich voeden ten koste van een ander organisme
C
Organisme die zich voeden met verteerd voedsel
D
Organisme die zich voeden met ontlasting

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een gastheer?
A
Het organisme waar de parasiet zich mee voed
B
De eigenaar van een hond of kat
C
De parasiet die zich voed met het organisme
D
Het huis waar het organisme leeft

Slide 5 - Quizvraag

Leerdoel van vandaag:
  • Je kunt aan de hand van de gezondheidskenmerken de gezondheid van dieren controleren, zodat je eventuele afwijkingen kan rapporteren aan je leidinggevende (begrijpen). 

Slide 6 - Tekstslide

Heeft jouw dier ooit een diergeneesmiddel voorgeschreven gekregen?

Slide 7 - Woordweb

Slide 8 - Video

Erkend diergeneesmiddel
Bij de meeste behandelingen van dieren worden diergeneesmiddelen gebruikt of meegegeven. In Nederland herken je een erkend diergeneesmiddel aan REG NL, dit staat op het etiket. 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Preventief of curatief?
Een preventief geneesmiddel voorkomt dat een dier een bepaalde ziekte zal krijgen. Denk hierbij aan een vaccinatie.

Een curatief geneesmiddel behandelt een aandoening of ziekte bij een dier. Denk hierbij aan een ontwormingsmiddel of antibiotica tegen een ontsteking. Ontwormingsmiddel wordt vaak preventief gegeven, maar werkt alleen curatief.

Slide 11 - Tekstslide

Houdbaarheid
Geneesmiddelen zijn niet onbeperkt houdbaar. 
In de loop der tijd kunnen veranderingen plaats vinden. Hierdoor kan het geneesmiddel in smaak, geur of kleur veranderen. Ook de werking van het geneesmiddel zal niet meer zijn zoals het moet. Het probleem waar het geneesmiddel voor dient wordt dan niet opgelost. 

Slide 12 - Tekstslide

Bewaarcondities
In het algemeen zijn tabletten langer houdbaar dan drankjes of injectievloeistoffen. 
Er zijn manieren om geneesmiddelen langer te kunnen bewaren. 
Sommige geneesmiddelen kun je bijvoorbeeld het beste in het donker zetten of in een bepaalde temperatuur, zoals kamertemperatuur.
Dit noem je de bewaarconditie van een geneesmiddel. Deze informatie kun je terug vinden op het geneesmiddel. 

Slide 13 - Tekstslide

Aanbreekdatum
De houdbaarheidsdatum van een geneesmiddel is gebaseerd op een dichte verpakking. 
Is de verpakking geopend? Dan zal de houdbaarheidsdatum niet zo lang zijn als er op de verpakking staat. 
Zet na het aanbreken van de verpakking de aanbreekdatum op de verpakking. Lees op het etiket hoeveel dagen het nog houdbaar is na openen. 

Slide 14 - Tekstslide

Verpakkingen en etiketten
Het is belangrijk om verpakkingen en etiketten te bewaren, dit geeft namelijk informatie over het geneesmiddel aan de gebruikers. Een verpakking van een dierengeneesmiddel moet zo ontwikkeld zijn dat:
  • het tegen normale behandeling bestand is.
  • niets van het geneesmiddel kan ontsnappen uit de verpakking.
  • de samenstelling van het geneesmiddel goed blijft, als je naar de aangegeven houdbaarheidsdatum en de juiste bewaaromstandigheden kijkt. 

Slide 15 - Tekstslide

Etiketten
  • Staan belangrijke zaken zoals toedieningswijze
  • Mogen niet met de hand geschreven zijn
  • Op een praktijketiket staat naam praktijk, naam cliënt, datum van afgifte en het diersoort.
  • Wat er op een geneesmiddel moet worden vermeld staat beschreven in besluit 'verpakkingen en etikettering' van de Diergeneesmiddelenwet. 

Slide 16 - Tekstslide

Een preventief geneesmiddel is ...
A
behandelt de ziekte.
B
veroorzaakt de ziekte.
C
voorkomt de ziekte
D
geneest onmiddellijk de ziekte.

Slide 17 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Een geneesmiddel is onbeperkt houdbaar.

A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Wat er op een geneesmiddel moet staan, staat in de volgende wet beschreven:
A
Diergeneesmiddelen wet
B
Wet van dieren
C
Besluithouders van dieren
D
Besluithouders van geneesmiddelen

Slide 19 - Quizvraag

Doseren
Doseren = het bepalen van de hoeveelheid geneesmiddel dat een dier toegediend moet krijgen. 
Doseringen zijn door de fabrikant uitgezocht en bepaald. Zij hebben bekeken hoeveel geneesmiddel een dier nodig heeft afhankelijk van het gewicht. 
De volgende formule kan je daarvoor gebruiken:
Gewicht patient x hoeveel geneesmiddel per gewichtseenheid (grammen, kilogrammen. 

Slide 20 - Tekstslide

Toedienen van een geneesmiddel: lokaal
  • Lokale behandeling: geneesmiddel wordt aangebracht op de plek waar het probleem zit.
  • Huid: crème, zalf en druppels. 
  • Oor: druppels en zalf.
  • Oog: druppels en zalf.
  • Uier: uierinjector -> uierontsteking

Slide 21 - Tekstslide

Toedienen van een geneesmiddel: lokaal
  • Crèmes: hydrofiel en hydrofoob.
    Hydrofiele crèmes: binnenste fase is olie/vet, buitenste fase is water. Deze crème is oplosbaar in water.
    Hydrofobe crèmes: binnenste fase is water, buitenste fase is olie/vet. Deze crème is oplosbaar in olie/vet. 
  • Zalf: is vetter dan een crème, wordt vaak gebruikt voor droge huidaandoeningen.
  • Druppels: druppelpreparaten worden via de huid toegediend en ook door de huid opgenomen. Niet echt een lokale behandeling. 

Slide 22 - Tekstslide

Toedienen van een geneesmiddel: oraal
Oraal toedienen van een geneesmiddel is via de bek of mond van een dier.
Kan door middel van:
Tablet of bolus: samengeperst poeder. Bestaat uit werkende stof en hulpstoffen. Tablet is plat en rond. Een bolus is langwerpig van vorm. 
Capsule: deze pil heeft om de werkzame stof en de hulpstoffen een jasje zitten. Je hebt een zacht omhulsel met olieachtige substantie en je hebt een harder omhulsel met een poeder erin.

Slide 23 - Tekstslide

Toedienen van een geneesmiddel: parenteraal
Parenteraal = medicijnen toedienen buiten het maagdarmkanaal om. Veel parenterale toedieningsvormen worden gegeven met behulp van een injectie. 
Subtucaan: injectie onder de huid, zoals vaccinaties en vocht. 
Intramusculair: injectie in de spier, neemt het vloeistof sneller op (pijnlijker).
Intraveneus: injectie in de ader, neemt het vloeistof heel snel op, dit moet erg langzaam gedaan worden (grote hoeveelheid -> druppelinfuus).


Slide 24 - Tekstslide

Waar of niet waar?
Gewicht patient x hoeveel geneesmiddel per gewichteenheid is de juiste doseringsformule.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quizvraag

Een hydrofiele crème heeft de volgende inhoud:
A
Water is de binnenste fase en olie/vet de buitenste fase
B
Olie/vet is de binnenste fase en water de buitenste fase
C
Olie is de binnenste fase en vet is de buitenste fase
D
Water is de binnenste fase en ook de buitenste fase.

Slide 26 - Quizvraag

Wat zie je op de afbeelding?
A
Bolus met een zacht omhulsel
B
Capsule met een hard omhulsel
C
Capsule met een zacht omhulsel
D
Tablet met een hard omhulsel

Slide 27 - Quizvraag

Intramusculair
Intraveneus
Subtucaan
Injectie in de ader
Injectie onder de huid
Injectie in de spier

Slide 28 - Sleepvraag

Betekenis en afkortingen geneesmiddelen
UDD: diergeneesmiddel mag alleen door die dierenarts worden toegediend en verstrekt. 
UDA: diergeneesmiddel mag alleen op recept via de dierenarts worden verstrekt  en door de dierenarts zelf of door een openbare apotheker worden afgeleverd. Je mag het medicijn zelf thuis toedienen. 
VRIJ: diergeneesmiddel mag worden verstrekt zonder recept en aflevering van een dierenarts, openbare apotheker of dierenspeciaalzaak. 

Slide 29 - Tekstslide

Keuze van toedieningsvorm
Om een goede keuze te maken van toedieningsvorm kijk je naar de volgende zaken:
Aandoening: je kijkt welke behandelmethodes geschikt zijn voor de aandoening en bij welke je het beste resultaat kan verwachten. 
Toestand: bij een ernstig ziek dier wil je een snel effect van de medicatie. Je zal waarschijnlijke eerder kiezen voor een spuitje dan orale medicatie.
Beschikbaarheid: afhankelijk van de aandoening heb je soms maar één keuze in medicijn. Dat houdt in dat je mogelijk geen keuze hebt in de manier van toedienen. 

Slide 30 - Tekstslide

Keuze van toedieningsvorm
Praktisch: je moet ook praktisch nadenken, als het dier gewoon thuis behandelt kan worden, kies je voor een orale behandeling ipv een spuitje. 
Groepsbehandeling: als er veel dieren behandelt moeten worden dan ga je voor een groepsbehandeling. Dit kan bijvoorbeeld door de medicatie in het water toe te dienen. 

Slide 31 - Tekstslide

Complicaties en bijwerkingen
Bijwerkingen kunnen veel verschillen. Het dier kan misselijk zijn of last krijgen van ernstigere bijwerkingen zoals een ademhalingsstilstand. In de bijsluiter kan je eventuele bijwerkingen vooraf lezen. 
Gevoeligheid kan voorkomen bij bepaalde diersoorten en rassen. Sommige hondenrassen zijn gevoelig voor ontwormingsmiddelen, sommige katten voor Lindaan (mijtenmiddel) en paarden en herkauwers voor antibiotica. 

Slide 32 - Tekstslide

Aan de slag!
- Maak l.a. 6.13 t/m 6.16
- Lezen en maken h. 9.

Af:
- L.A. t/m 6.16
- H.v. t/m h. 9
- LOB  t/m 12

Slide 33 - Tekstslide