Quiz toetsweek mei - 2h (signaalwoorden)

Ben jij goed voorbereid voor de toetsweek Nederlands?
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Ben jij goed voorbereid voor de toetsweek Nederlands?

Slide 1 - Tekstslide

timer
1:00
Welke signaalwoorden ken je?

Slide 2 - Woordweb


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 3 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 4 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 5 - Quizvraag


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik kreeg een hapje en een drankje. 
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 6 - Quizvraag


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 7 - Quizvraag

 Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 8 - Tekstslide


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 9 - Quizvraag


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
tijdsvolgorde
B
opsommend
C
redengevend
D
concluderend

Slide 10 - Quizvraag

 Opdracht 2: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 11 - Tekstslide


 Welk rood signaalwoord in de tekst wijst op een tegenstelling?

Slide 12 - Open vraag


  Op welk tekstverband wijst het signaalwoord omdat?

Slide 13 - Open vraag

 Opdracht 3

Slide 14 - Tekstslide


 Welk signaalwoord hoort op 
  het laatste stippellijntje?

Slide 15 - Open vraag


  Op welk tekstverband wijst
  het signaalwoord dus?
A
opsommend
B
uitleggend
C
concluderend
D
voorwaardelijk

Slide 16 - Quizvraag

 Opdracht 4

Slide 17 - Tekstslide

Signaalwoord
Geen signaalwoord
 
   ook

   aan

  word

   zo

  door

  slecht

Slide 18 - Sleepvraag

Uitleggend tekstverband
Opsommend tekstverband
Voorwaardelijk tekstverband
 zowel... als

  bijvoorbeeld

    zo

     als

Slide 19 - Sleepvraag

 Opdracht 5

Slide 20 - Tekstslide


 Welk signaalwoord dat wijst o
 het tekstverband oorzaak-gevolg 
 staat in zowel zin 4 als 7?

Slide 21 - Open vraag


“Wanneer het volle maan is  
 en de maan het  dichtst bij  
 de aarde staat ...” Van welk  
 tekstverband is hier sprake? 
A
tijdsvolgorde
B
opsommend
C
oorzaak-gevolg
D
voorwaardelijk

Slide 22 - Quizvraag

Opsommend tekstverband
Tegenstellend
tekstverband
Uitleggend tekstverband
niet alleen ... maar ook
bijvoorbeeld
daar staat tegenover
Maar
Ook
bovendien
daarentegen
Integendeel
Zoals

Slide 23 - Sleepvraag

Ik ga voor de ...
A
5,5
B
6,0
C
7,5
D
10!!!

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Vergelijkend tekstverband
A
net als
B
kortom
C
als
D
waarmee

Slide 26 - Quizvraag

Samenvattend tekstverband
A
hierdoor
B
concluderend
C
om
D
kortom

Slide 27 - Quizvraag

Uitleggend tekstverband
A
zoals
B
samenvattend
C
met andere woorden
D
tenzij

Slide 28 - Quizvraag

Tekstverband middel-doel
A
zoals
B
om
C
zo
D
omdat

Slide 29 - Quizvraag

Tegenstellend tekstverband
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 30 - Quizvraag

Noteer de drie signaalwoorden die worden genoemd in deze tekst in je schrift.

Slide 31 - Tekstslide

Noteer de tekstverbanden achter de signaalwoorden.

Slide 32 - Tekstslide

Noteer de delen van de twee opsommingen.

Slide 33 - Tekstslide