Modale werkwoorden in het Duits
1 / 22
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Wat betekent dürfen in het Nederlands?
A
moeten, het kan niet anders
B
houden van
C
dürfen
D
mogen, toestemming hebben.
Slide 5 - Quizvraag
Wat betekent mögen in het Nederlands?
A
moeten het kan niet anders.
B
moeten, vanuit de wil van een ander.
C
houden van, iets lekker vinden, iemand aardig vinden.
D
mogen, toestemming hebben.
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de betekenis van het werkwoord können?
A
moeten
B
mogen
C
kunnen
D
willen
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de betekenis van het werkwoord müssen?
A
moeten, het kan niet anders
B
mogen, toestemming hebben
C
moeten, maar vanuit de wil van een ander (bevel)
D
aardig vinden
Slide 8 - Quizvraag
Wat betekent kunnen in het Duits?
A
dürfen
B
wollen
C
mögen
D
können
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
(müssen/ moeten)
Ich............mich bei ihr melden.
Ich............mich bei ihr melden.
A
soll
B
muss
C
solle
D
müss
Slide 12 - Quizvraag
(können/ kunnen)
Ich ...........Deutsch sprechen.
Ich ...........Deutsch sprechen.
A
könn
B
könne
C
könnt
D
kann
Slide 13 - Quizvraag
(dürfen/ mogen,toestemming hebben)
Du ........hier nicht rein, du musst draußen warten.
Du ........hier nicht rein, du musst draußen warten.
A
dürfst
B
magst
C
darfst
D
mögst
Slide 14 - Quizvraag
Ihr möchtet kein Limonade trinken? (können/ kunnen).............ich euch etwas anderes anbieten?
A
kann
B
könne
C
könn
D
könnt
Slide 15 - Quizvraag
(müssen/ moeten)
Wir ...........nächste Woche die Kuche putzen.
Wir ...........nächste Woche die Kuche putzen.
A
sollen
B
mussen
C
mögen
D
müssen
Slide 16 - Quizvraag
(Sollen/ moeten,zullen)
........... ihr nach hause fahren?
........... ihr nach hause fahren?
A
Sollen
B
Soll
C
Sollt
D
Sollten
Slide 17 - Quizvraag
Ik vind modale werkwoorden .........
A
moeilijk
B
ik heb nog uitleg nodig
C
makkelijk
Slide 18 - Quizvraag
Stel vragen
