PW H1 Passé composé

Passé composé
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Passé composé

Slide 1 - Tekstslide

Welke werkwoordsvorm is de passé composé?
A
toekomende tijd
B
gebiedende wijs
C
tegenwoordige tijd
D
verleden tijd

Slide 2 - Quizvraag

Uit hoeveel onderdelen bestaat de passé composé?
A
1
B
2

Slide 3 - Quizvraag

Uit welke 2 onderdelen bestaat de passé composé?
A
hele werkwoord + voltooid deelwoord
B
hulpwerkwoord + voltooid deelwoord
C
hulpwerkwoord + hele werkwoord
D
voltooid deelwoord + hele werkwoord

Slide 4 - Quizvraag

On regarde la vidéo
1 minute

Slide 5 - Tekstslide

De passé composé
De passé composé bestaat uit 2 delen: een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord, net als in het Nederlands.

Wij hebben gegeten = Nous avons mangé
Jij hebt gepraat = Tu as parlé
Hij heeft gewoond = Il a habité

Slide 6 - Tekstslide

Hulpwerkwoord
Bijna altijd avoir (hebben)

j'ai
tu as
il/elle/on a
nous avons
vous avez
ils/ellent ont

Voltooid deelwoord
Hele werkwoord -er +é

Voorbeeld: 
parler --> parl --> parlé

J'ai parlé
Nous avons parlé
Elles ont parlé

Slide 7 - Tekstslide

Welk hulpwerkwoord gebruik je bijna altijd bij de passé composé?
A
faire
B
être
C
avoir
D
aller

Slide 8 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van het hulpwerkwoord in:
J'__________ rencontré
A
as
B
avons
C
ai
D
avez

Slide 9 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van het hulpwerkwoord in:
Ils ________________ passé
A
ont
B
sont
C
vont
D
a

Slide 10 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van het hulpwerkwoord in:
Elle _______________ regardé

Slide 11 - Open vraag

Vul de juiste vorm van het hulpwerkwoord in:
Tu ________________ aimé

Slide 12 - Open vraag

Vul de juiste vorm van het hulpwerkwoord in:
Vous ___________________ mangé

Slide 13 - Open vraag

Hoe maak je het voltooid deelwoord van een regelmatig werkwoord?
A
hele werkwoord -er
B
hele werkwoord +é
C
hele werkwoord -er +é
D
hele werkwoord +er

Slide 14 - Quizvraag

Welk voltooid deelwoord hoort bij "aimer"?
A
aimeré
B
aimeé
C
aimé
D
aimée

Slide 15 - Quizvraag

Vul het voltooid deelwoord in:
Nous avons (parler) ________________

Slide 16 - Open vraag

Vul het voltooid deelwoord in:
Tu as _________________ (écouter)

Slide 17 - Open vraag

Zet in de goede vorm:
On (passé composé, passer) __________
A
a passer
B
as passé
C
ont passer
D
a passé

Slide 18 - Quizvraag

Zet in de juiste vorm:
Nous (passé composé, adorer) ________
A
avons adoré
B
avez adoré
C
avons adoreré
D
sommes adoré

Slide 19 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
J'__________ (passé composé, regarder)

Slide 20 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
On (passé composé, donner) _________

Slide 21 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
Vous (passé composé, chanter)

Slide 22 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
Elles (passé composé, passer) _________

Slide 23 - Open vraag

ATTENTION!
Voor deze toets moeten jullie de voltooid deelwoorden van 
3 onregelmatige werkwoorden kennen:

Avoir (hebben) = j'ai eu (ik heb gehad)
Être (zijn) = j'ai été (ik ben geweest)
Faire (doen/maken) = j'ai fait (ik heb gedaan/gemaakt)

Slide 24 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in
Tu (passé composé, être)
A
as été
B
as eu
C
as fait
D
as êtré

Slide 25 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
Nous (passé composé, avoir)
A
avons fait
B
avons été
C
avons eu
D
avons avu

Slide 26 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
Il (passé composé, être) _______________

Slide 27 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
J' (passé composé, faire) ____________

Slide 28 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
Tu (passé composé, avoir) ____________

Slide 29 - Open vraag

Stap 3: uitzonderingen
Uitzondering 1: aller/rester
Aller en rester hebben être als hulpww i.p.v. avoir
Als être het hulpww is, moet je ook op de uitgangen letten
Voorbeeld:     il est allé (mannelijk ev.)
                            elle est allée (vrouwelijk ev.)
                            nous sommes allé(e)s (meervoud, man. of vr.)
                            ils sont allés (man. mv.) / elles sont allées (vr. mv.)

Slide 30 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in:
Vous (manger, passé composé) _______

Slide 31 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
Elle (rester, passé composé) _______________

Slide 32 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
On (faire, passé composé) ___________

Slide 33 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
Tu (avoir, passé composé) ____________

Slide 34 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
Ils (aller, passé composé) ____________

Slide 35 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
Nous (aimer, passé composé) _________

Slide 36 - Open vraag

Bonne chance!
Veel succes met de toets!

Slide 37 - Tekstslide

Huiswerk maken
Chapitre 1, Bron D
Opdrachten: 16a - 16c - 16d - 17a - 17c

Slide 38 - Tekstslide