4.7 talent Meewerkend voorwerp

Lesdoel vandaag

Ik kan in een zin de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde, het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp benoemen.
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Lesdoel vandaag

Ik kan in een zin de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde, het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp benoemen.

Slide 1 - Tekstslide

Waarom grammatica
  1. Het helpt je bij formuleren van zinnen.
  2. De kennis die je bij Nederlands leert over grammatica, kan  
         je helpen bij het leren van een andere taal.

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica Zinsdelen

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Stappen
  • Persoonsvorm
  • Onderwerp
  • Werkwoordelijk gezegde
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp


Slide 6 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp (1)
Het meewerkend voorwerp komt voor bij werkwoorden waarbij de onderstaande truc van toepassing is:

Kan ik aan iemand + werkwoord?

Kan ik aan iemand geven? - zin met meewerkend voorwerp
Kan ik aan iemand dansen? - zin zonder meewerkend voorwerp

Slide 7 - Tekstslide

even herhalen...

Slide 8 - Tekstslide

Gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit ALLE werkwoorden in een zin.
Dus OOK de persoonsvorm.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Welke vraag stel je bij een onderwerp?

Slide 11 - Open vraag

Welke vraag stel je bij een lijdend voorwerp?

Slide 12 - Open vraag

Lijdend voorwerp

Slide 13 - Tekstslide

Lijdend Voorwerp
  • Wie / wat + gezegde+ onderwerp
  • Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp!
  • Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!

Slide 14 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp: wie/wat  + werkwoordelijk gezegde +  onderwerp 

LET OP! 
  • Als je geen antwoord kunt geven op de vraag wie/wat + gezegde + onderwerp ontbreekt het lijdend voorwerp

  • Als er maten, gewichten en afstanden in een zin staan is er nooit  een lijdend voorwerp

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Welke vraag stel je bij een meewerkend voorwerp?

Slide 17 - Open vraag

 Meewerkend voorwerp
Aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp en lijdend voorwerp

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

In elke zin staat een lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Benoem de zinsdelen. - De docent Nederlands gaf [de leerling] een negen op zijn toets.
A
Persoonsvorm
B
Onderwerp
C
Lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 21 - Quizvraag

Benoem de zinsdelen - Waarom wil mijn oma altijd [een zoen] hebben?
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
persoonsvorm

Slide 22 - Quizvraag

In welke volgorde moet je een zin ontleden?
A
onderwerp, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, meewerkend voorwerp, lijdend voorwerp
B
onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde
C
werkwoordelijk gezegde, persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling
D
onderwerp, persoonsvorm, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling

Slide 23 - Quizvraag

De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.
A
goed
B
fout

Slide 24 - Quizvraag

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Link

Slide 27 - Link

Slide 28 - Link