31. Thema 4, week 1, dictee 3

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

Tegenwoordige tijd

Zo schrijf je de persoonsvorm tegenwoordige tijd:

ik of jij/je erachter	ik-vorm (meestal stam = -en van hele werkwoord)	ik word, vind jij/je, ik loop
enkelvoud: jij/hij/zij/het	ik-vorm + t	jij word t, zij vind t, hij loop t
meervoud: wij/zij/jullie	hele werkwoord	wij vinden, jullie worden, zij lopen

werkwoord: opwinden

Hij ...... zijn horloge .....

TT

werkwoord: aanmoedigen
Het publiek ..... hem ....

TT

voornemen
Ik ... me ... om eerlijk te zijn.

TT

uitrusten
Hij ... goed ... na een intensieve les.

TT

neerleggen
Hij ... het boek rustig ...

TT

overleven

opschrijven

deelnemen

thuiskomen

plaatsvinden

voorstellen

onderzoeken

glimlachen

Scheidbaar werkwoord 

vb. neerleggen

Ik leg iets neer

onscheidbaar werkwoord

vb. voorspellen

Ik voorspel de toekomst

Schrijf de infinitief op!

Papa plakte de band.

Schrijf de infinitief op!

Wij hebben gewandeld

Werkwoord: verbieden

..... jij dat?

TT

Schrijf de infinitief op!

Hij herkanst zijn examen.

optreden
...... je broer morgen .......?

TT

betreden
...... je de school in die jas?

TT

snoepen
Gisteren ......... wij heel erg veel.

VT

TT

Wat is een "sterk werkwoord"?

1. een werkwoord dat kracht betekent
2. een werkwoord dat in de verleden tijd hetzelfde klinkt
3. een werkwoord dat in de verleden tijd van klank verandert
4. een werkwoord dat je niet kunt vervoegen

Wat is een sterk werkwoord?

1. lachen
2. luisteren
3. dansen
4. hangen

Wat is een sterk werkwoord?

1. fietsen
2. lopen
3. rennen
4. werken

Wat is een sterk werkwoord?

1. doen
2. tekenen
3. wassen
4. voelen

Wat zijn de sterke werkwoorden?

1. beginnen, bieden, bijten en blazen
2. kijken, klagen, kosten, krabben
3. mailen, masseren, melden, mompelen
4. raden, regeren, roepen en ruiken

[vinden]
________ je moeder die bloemen mooi?

VT

[duiken]
Pedro _________ in het zwembad.

VT

[snijden]
Isa _____________ de kaas in blokjes.

VT

[kijken]
Ik_____________ goed op het stemformulier.

VT

[dwingen]
Ze _____________ respect of bij haar kiezers.

VT

[bedriegen]
Dromen_____________ me altijd.

VT

[ontvangen]
Soms_____________je bijvoorbeeld een pakje.

VT

[begrijpen]
Ik_____________ er gewoon nooit wat van.

VT

spelling

Thema 4

Week 1

Dictee 3

Lees goed wat er wordt gevraagd!!!!