11 dec: les 26 + stijlfiguren

Welkom klas!

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 1 min

Onderdelen in deze les

Welkom klas!

Slide 1 - Tekstslide

Op tafel:
- laptop en log in op LessonUp
- Map > ga naar de pagina met aantekeningen over les 25/26
- pen
Welkom klas
timer
2:30

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag maandag 11 december: 
  • Mededeling
  • Laatste stukje 25/26
  • Stijlfiguren + huiswerk

Slide 3 - Tekstslide

Mededeling
Maandag 18 december: SO 
  • Neem mee: Laptop, oplader, leesboek en Kern (open boektoets)
  • Voorbereiding: Lees de boekopdracht door (zie Teams) + lees je leesboek uit.
  • Jullie maken de boekopdracht ín de klas als voorbereiding. Maak deze serieus, want dan krijg je nuttige feedback.  

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen les 25 en 26
  1. R: Ik ken de verschillende perspectieven in een verhaal.
  2. T1: Ik herken het perspectief van een verhaal.
  3. T2: Ik kan een hoofdpersoon beschrijven met persoonlijke kenmerken. 


Slide 5 - Tekstslide

Begrippen van de vorige les:

Slide 6 - Tekstslide

Begrippen tot nu toe:
  • Fictie/non-fictie

  • Tijd


chronologische volgorde
flashback / flashforward

  • Plaats
fysieke / mentale ruimte

  • Perspectieven:
ik-verteller
personale verteller
alwetende 

  • pg 102 met de 8 vragen over personages 

Slide 7 - Tekstslide

Schrijfstijl
"In het huis liep ik de oude, krakende trap op. De lucht was muf, precies zoals dat gaat in oude huizen. Vooral in huizen waar net iemand is overleden. Toen ik de trap op klom, sloeg ik de vierde tree over, die kraakte altijd."

Slide 8 - Tekstslide

"In het huis liep ik de oude, krakende trap op. De lucht was muf, precies zoals dat gaat in oude huizen. Vooral in huizen waar net iemand is overleden. Toen ik de trap op klom, sloeg ik de vierde tree over, die kraakte altijd."

Leg uit wat jouw gevoel is.

Slide 9 - Open vraag

Schrijfstijl
"In het huis liep ik de oude, krakende trap op. De lucht was muf, precies zoals dat gaat in oude huizen. Vooral in huizen waar net iemand is overleden. Toen ik de trap op klom, sloeg ik de vierde tree over, die kraakte altijd."

  • Waar is de hoofdpersonage? 

Slide 10 - Tekstslide

Schrijfstijl
Levendig schrijven - vertonend schrijven:
zo schrijven dat de lezer de gebeurtenis of personage voor zich ziet.


"In het huis liep ik de oude, krakende trap op. De lucht was muf, precies zoals dat gaat in oude huizen. Vooral in huizen waar net iemand is overleden. Toen ik de trap op klom, sloeg ik de vierde tree over, die kraakte altijd."
levendig schrijven = met gevoel

Slide 11 - Tekstslide

Schrijfstijl
Minder levendig schrijven - vertellend schrijven:
er wordt beschreven wat er gebeurt.


"In het huis liep ik de oude trap op. De lucht was muf. Er was net iemand overleden. Op de trap sloeg ik de vierde tree altijd over."
vertellend schrijven 
= een beschrijving 

Slide 12 - Tekstslide

Schrijfstijl
Levendig schrijven - vertonend schrijven:
zo schrijven dat de lezer de gebeurtenis of personage voor zich ziet.


Minder levendig schrijven - vertellend schrijven:
er wordt beschreven wat er gebeurt.


Show, don't tell

Slide 13 - Tekstslide

Manon voelde zich verdrietig en eenzaam op de begrafenis van haar oma.
Met tranen in haar ogen staarde Manon naar de kist. Ze stond al een eeuwigheid in haar eentje bij het graf. Rillend voelde ze hoe de koude regendruppels via haar nek haar rug bereikten. 
Vertellend
Vertonend

Slide 14 - Sleepvraag

Begrippen tot nu toe:
  • Fictie/non-fictie

  • Tijd


chronologische volgorde
flashback / flashforward

  • Plaats
fysieke / mentale ruimte

  • Perspectieven:
ik-verteller
personale verteller
alwetende 

  • pg 102 met de 8 vragen over personages 

  • Schrijfstijl: 
vertellend
vertonend

Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk bespreken
We bespreken de stijlfiguren climax, paradox, retorische vraag en sarcasme. 

Controleer jouw antwoord met de theorie die nu komt. 

Slide 16 - Tekstslide

1. Climax
Een serie van drie (of meer) tekstelementen waarvan de inhoud steeds sterker/groter wordt.



Slide 17 - Tekstslide

1. Climax
Een serie van drie (of meer) tekstelementen waarvan de inhoud steeds sterker/groter wordt.


Bijvoorbeeld:

Dat wordt lachen, gieren, brullen.

Slide 18 - Tekstslide

1. Climax
Een serie van drie (of meer) tekstelementen waarvan              
de inhoud steeds sterker/groter wordt.


Bijvoorbeeld:
Ze zag de man achter haar en liep wat harder door. Ze keek nog eens achterom en versnelde haar pas. Toen zetten ze het echt op een sprintje.

Slide 19 - Tekstslide

2. Paradox
Een zogenaamde tegenstelling.





Slide 20 - Tekstslide

2. Paradox
Een zogenaamde tegenstelling.





Bijvoorbeeld: 

Roeien is een sport waarbij je, als je hard traint, snel achteruit gaat. 

Hard trainen = vooruitgaan. 
Roeien = letterlijk achteruit bewegen

Slide 21 - Tekstslide

2. Paradox
Een zogenaamde tegenstelling.





Voorbeeld: 

Schrijven is de kunst van het weglaten. 
schrijven = niet weglaten

Slide 22 - Tekstslide

3. Retorische vraag
 Een vraag waarbij het niet de bedoeling is dat iemand antwoord geeft.


Slide 23 - Tekstslide

3. Retorische vraag
 Een vraag waarbij het niet de bedoeling is dat iemand antwoord geeft.


Bijvoorbeeld:

Docent: "Hoe vaak moet ik nu nog zeggen dat je niet door me heen moet praten?"

Slide 24 - Tekstslide

4. Sarcasme
Bijtende spot: bedoeld om te kwetsen.


Slide 25 - Tekstslide

4. Sarcasme
Bijtende spot: bedoeld om te kwetsen.


Voorbeeld: 

Docent tegen leerlingen die niets doen in de klas: "Ga vooral zo door, dan haal je je toets wel." 

Slide 26 - Tekstslide

Leerdoelen
  1. R: Ik ken bepaalde stijlfiguren. 
  2. T1: Ik kan stijlfiguren herkennen en benoemen in een tekst.

Slide 27 - Tekstslide

Huiswerk
Extra stencil (verloren, kijk op Magister bij donderdag 14 december)

Kies steeds welk stijlfiguur gebruikt wordt. 
Leg uit waarom dat stijlfiguur gebruikt wordt. 

Slide 28 - Tekstslide

Begrippen uit deze les
Climax
Paradox
Retorische vraag
Sarcasme

Slide 29 - Tekstslide