11 dec: Stijlfiguren (les 5+6)

Welkom klas!

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 1 min

Onderdelen in deze les

Welkom klas!

Slide 1 - Tekstslide

Op tafel:
- Map > open een nieuwe pagina voor aantekeningen.
- pen
Welkom klas
timer
2:30

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag maandag 11 december: 

  • Stijlfiguren + huiswerk

Slide 3 - Tekstslide

Begrippen van de vorige les:

Slide 4 - Tekstslide

Begrippen tot nu toe:
  • Fictie/non-fictie

  • Tijd


chronologische volgorde
flashback / flashforward

  • Plaats
fysieke / mentale ruimte

  • Perspectieven:
ik-verteller
personale verteller
alwetende 

  • pg 102 met de 8 vragen over personages 

  • Schrijfstijl: 
vertellend
vertonend

Slide 5 - Tekstslide

Huiswerk bespreken
We bespreken de stijlfiguren climax, paradox, retorische vraag en sarcasme. 

Controleer jouw antwoord met de theorie die nu komt. 

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoelen
  1. R: Ik ken bepaalde stijlfiguren. 
  2. T1: Ik kan stijlfiguren herkennen en benoemen in een tekst.

Slide 7 - Tekstslide

1. Climax
Een serie van drie (of meer) tekstelementen waarvan de inhoud steeds sterker/groter wordt.



Slide 8 - Tekstslide

1. Climax
Een serie van drie (of meer) tekstelementen waarvan de inhoud steeds sterker/groter wordt.


Bijvoorbeeld:

Dat wordt lachen, gieren, brullen.

Slide 9 - Tekstslide

Leg uit waarom dit een climax is:
Ze zag de man achter haar en liep wat harder door. Ze keek nog eens achterom en versnelde haar pas. Toen zetten ze het echt op een sprintje.

Slide 10 - Open vraag

1. Climax
Een serie van drie (of meer) tekstelementen waarvan              
de inhoud steeds sterker/groter wordt.


Bijvoorbeeld:
Ze zag de man achter haar en liep wat harder door. Ze keek nog eens achterom en versnelde haar pas. Toen zetten ze het echt op een sprintje.

Slide 11 - Tekstslide

2. Paradox
Een zogenaamde tegenstelling.





Slide 12 - Tekstslide

2. Paradox
Een zogenaamde tegenstelling.





Bijvoorbeeld: 

Roeien is een sport waarbij je, als je hard traint, snel achteruit gaat. 

Hard trainen = vooruitgaan. 
Roeien = letterlijk achteruit bewegen

Slide 13 - Tekstslide

Leg uit waarom dit een paradox is:
Schrijven is de kunst van het weglaten.

Slide 14 - Open vraag

2. Paradox
Een zogenaamde tegenstelling.





Voorbeeld: 

Schrijven is de kunst van het weglaten. 
schrijven = niet weglaten

Slide 15 - Tekstslide

3. Retorische vraag
 Een vraag waarbij het niet de bedoeling is dat iemand antwoord geeft.


Slide 16 - Tekstslide

3. Retorische vraag
 Een vraag waarbij het niet de bedoeling is dat iemand antwoord geeft.


Bijvoorbeeld:

Docent: "Hoe vaak moet ik nu nog zeggen dat je niet door me heen moet praten?"

Slide 17 - Tekstslide

Waarom is dit een retorische vraag?
"Oh! Ben je boos?"

Slide 18 - Open vraag

4. Sarcasme
Bijtende spot: bedoeld om te kwetsen.


Slide 19 - Tekstslide

4. Sarcasme
Bijtende spot: bedoeld om te kwetsen.


Voorbeeld: 

Docent tegen leerlingen die niets doen in de klas: "Ga vooral zo door, dan haal je je toets wel." 

Slide 20 - Tekstslide

Wat is sarcastisch aan deze mok?

Slide 21 - Open vraag

Begrippen uit deze les

Climax
Paradox
Retorische vraag
Sarcasme

Slide 22 - Tekstslide

Huiswerk
Extra stencil (verloren, kijk op Magister bij donderdag 14 december)

Kies steeds welk stijlfiguur gebruikt wordt. 
Leg uit waarom dat stijlfiguur gebruikt wordt. 

Slide 23 - Tekstslide