Les 3 - tekstverbanden

Tekstverbanden en signaalwoorden
Welkom V2a!

Telefoon in de telefoontas
Pak een laptop
Ga rustig zitten


1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Tekstverbanden en signaalwoorden
Welkom V2a!

Telefoon in de telefoontas
Pak een laptop
Ga rustig zitten


Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van de les kunnen jullie:

 - 12 verschillende tekstverbanden opnoemen
- De signaalwoorden aan de tekstverbanden koppelen

Slide 2 - Tekstslide

Planning

- Herhalen tekstverbanden met bijbehorende signaalwoorden
- Quiz op het bord


Slide 3 - Tekstslide

Wat is een tekstverband?

Slide 4 - Tekstslide

Tekstverband

Een tekstverband geeft een verband tussen zinnen en alinea's binnen een tekst. 

Door middel van ..?


Slide 5 - Tekstslide

Tekstverbanden
Chronologisch verband - juiste tijdvolgorde
Concluderend verband - conclusie
Opsommend verband - achter elkaar
Samenvattend verband - verkorte weergave
Tegenstellend verband - tegenovergesteld
Toelichtend verband - uitleg, extra informatie

Slide 6 - Tekstslide

Tekstverbanden
Doel-middel verband - welk middel/hulp
Oorzakelijk verband - waardoor
Redengevend verband - waarom
Toegevend verband - andere kant van de zaak
Vergelijkend verband - overeenkomst/verschil
Voorwaardelijk verband - welke voorwaarden

Slide 7 - Tekstslide

Welk verband herken je in de volgende zin:
Ik koop pindakaas, eieren en melk.
A
vergelijking
B
samenvatting
C
opsomming
D
redengevend

Slide 8 - Quizvraag

Welk verband herken je in de volgende zin:

Omdat ik heb gerend voor de bus, kom ik op tijd op werk.
A
redengevend
B
toegevend
C
doel-middel
D
voorwaardelijk

Slide 9 - Quizvraag

Welk verband herken je in de volgende zin:

Vanwege het slechte weer is de voetbaltraining afgelast
A
toegevend
B
concluderend
C
tegenstellend
D
oorzakelijk

Slide 10 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij een toelichtend verband?

Slide 11 - Open vraag

Welk verband herken je in de volgende zin:

Peter houdt van strandvakanties. Zijn broer daarentegen houdt van actieve vakanties.
A
redengevend
B
tegenstellend
C
vergelijkend
D
voorwaardelijk

Slide 12 - Quizvraag

Welk verband herken je in de volgende zin:

Terwijl ik aan het werk was, heeft hij op de PlayStation gespeeld.
A
oorzakelijk
B
concluderend
C
chronologisch
D
toegevend

Slide 13 - Quizvraag

Welk verband herken je in de volgende zin:
Je mag van mij met je vrienden afspreken, maar daar staat tegenover dat je wel je kamer hebt opgeruimd.
A
tegenstellend
B
samenvattend
C
doel-middel
D
vergelijkend

Slide 14 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij een doel-middel verband?

Slide 15 - Open vraag

Welk verband herken je in de volgende zin:

Als Kyra te laat komt, dan moet zij zich melden bij de afdelingsleider
A
samenvattend
B
opsommend
C
vergelijkend
D
voorwaardelijk

Slide 16 - Quizvraag

Welk signaalwoord staat er?
Mijn vader is ziek, dus hij gaat naar huisarts
A
is
B
ziek
C
dus
D
naar

Slide 17 - Quizvraag

Welk verband herken je in de volgende zin:

Het is koud buiten, kortom; ik blijf binnen
A
samenvattend
B
vergelijkend
C
redengevend
D
doel-middel

Slide 18 - Quizvraag

Welk verband herken je in de volgende zin:
In vergelijking met ons oude huis, is ons nieuwe huis een stuk groter.
A
concluderend
B
vergelijkend
C
samenvattend
D
toegevend

Slide 19 - Quizvraag

Welk verband herken je in de volgende zin:
Hoewel An van kamperen houdt, gaat zij dit jaar niet mee.
A
toegevend
B
redengevend
C
oorzakelijk
D
toelichtend

Slide 20 - Quizvraag