* je schrijft een verhaal met een foto als inspiratiebron
* je geeft je personage een naam (geen naam uit de school, geen Jan of Piet)
* je bedenkt wat je personage van plan is
Slide 3 - Tekstslide
PLOT
* spanning maak je doordat je personage iets wil en daarbij obstakels tegenkomt
* zorg voor geloofwaardigheid: geef niet teveel en niet te weinig informatie --> passen de gebeurtenissen bij het karakter?
*
Slide 4 - Tekstslide
PLOT
geloofwaardigheid: geef geen oplossingen die ver gezocht zijn --> het huis van de boze buurman vliegt door blikseminslag opeens in de brand en daardoor is het probleem opgelost (niet doen ) of iemand wint de loterij en alle geldzorgen zijn weg ...
Slide 5 - Tekstslide
2. spannend schrijven
* bedenk een personage in een moeilijke situatie, waaruit hij zich moet zien te redden. Wat is dat voor situatie? Is hier een fysieke of een psychologische actie nodig?
Slide 6 - Tekstslide
SPANNEND
* bedenk waar het verhaal zich afspeelt en hoe het personage zich voelt. Zie de situatie als een film voor je
Slide 7 - Tekstslide
SPANNEND
* zorg ervoor dat je zoveel mogelijk toont in plaats van vertelt
* technieken: informatievoorsprong, informatieachterstand, zintuiglijk beschrijven, tonen in plaats van vertellen
Slide 8 - Tekstslide
3. autobiografisch schrijven
* Beschrijf je slechtste of je beste dag. De algemene informatie tips van opdracht 1 en 2 zijn hier ook van toepassing.
Slide 9 - Tekstslide
AUTOBIOGRAFISCH
waar was je? /was het ochtend, middag of avond?/wat zag je om je heen aan mensen/dingen/kleuren?/wat voor geluiden hoorde je?/was je alleen of met anderen? zo ja, met wie?/hoe was de sfeer?/ wat deed je op dat moment? etc.
Slide 10 - Tekstslide
Leerdoelen
* je weet wat een plot is
* je weet wat spanning in een verhaal is en hoe je dat opbouwt
* je weet wat autobiografisch schrijven is
Slide 11 - Tekstslide
leerdoelen
* je kunt op een aansprekende manier een kort verhaal schrijven
* je kunt op een aansprekende manier je eigen ervaringen beschrijven
* je kunt de regels van zinsbouw, stijl en spelling toepassen
Slide 12 - Tekstslide
schrijftips
schrijven is schrappen
Laat de volgende woorden zoveel mogelijk weg: terwijl, toen, dus, toch, vaak, soms, meestal, namelijk, heel, maar, uiteindelijk, eigenlijk etc.
Slide 13 - Tekstslide
voorbeelden
de vrouw is heel slim --> beter: de vrouw is slim
We moeten op een stralingsmeter gaan staan, die controleert of er radioactieve deeltjes op ons lichaam zitten. Ik kijk naar het stof op mijn arm en mouw. Maar het apparaat gaat niet af.
Slide 14 - Tekstslide
laat hww weg
laat hulpwerkwoorden zoveel mogelijk weg: zullen, kunnen, moeten, willen, mogen, worden, gaan etc.
Jan zal straks naar school gaan --> Jan gaat straks naar school
Debbie was aan het vakantievieren --> Debbie vierde vakantie
Slide 15 - Tekstslide
schrijf beeldend
niet: Jan kijkt uit het raam, wel: Jan staart uit het raam/Jan tuurt door het raam
niet: twee oude mannen praten met elkaar op een bankje, wel:
twee oude mannen keuvelen/discussieren/ schreeuwen etc.
Slide 16 - Tekstslide
schrijf beeldend
niet: de hond doet gemeen, wel: de hond bijt/verscheurt etc.
niet: oma komt naar huis, wel: om rijdt in haar scootmobiel naar huis
KORTOM: als je schrijft, moet de lezer het als ware als een film voor zich zien
Slide 17 - Tekstslide
tonen i.p.v. vertellen
1. "Er werd bij mij ingebroken en ik was bang."
2. "Ik hoorde geritsel op de gang. Mijn adem stokte. Een druppel zweet liep langs mijn voorhoofd. Was het een man? Ik hoorde voetstappen...Mijn mond was droog. Langzaam, om geen geluid te maken, pakte ik een zware kandelaar van tafel."
Slide 18 - Tekstslide
aan de slag
* lees eerst de opdrachten goed door
* kies met je schrijfmaatje welke opdracht je gaat schrijven
* ga brainstormen en zet een aantal ideeen in google docs