Soms moet je een apostrof (’) voor de -s schrijven.
Dat doe je bij woorden op -a, -o, -u, -i of -y zoals: agenda → agenda’s; polo → polo’s; accu → accu’s; mini → mini’s; hobby → hobby’s
Slide 5 - Tekstslide
Bij afkortingen maak je het meervoud ook met apostrof -s (’s): mp3’s, F16’s, BMW’s, toa’s
Slide 6 - Tekstslide
Let op: bij woorden die eindigen op twee of drie samenklinkende klinkers, schrijf je in het meervoud de -s aan het woord vast: – bureau → bureaus; milieu → milieus; bijou → bijous; boy → boys; essay → essays; gnoe → gnoes; injectie → injecties.
Maar: radio’s, alinea’s, want hier klinken de klinkers niet samen: ra-di-o, a-li-ne-a.
Gebruik bij twijfel een woordenboek of de Woordenlijst Nederlandse Taal (http://woordenlijst.org).
Slide 7 - Tekstslide
Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?
Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................
Slide 8 - Tekstslide
Nu zelfstandig aan de slag
Wat nu?
Voordat je aan de opdrachten begint, lees je eerst zelfstandig de theorie op blz. 157