1x spelling blok 3 en 4

Welkom bij Nederlands
- Na deze les kun je bijvoeglijke naamwoorden afgeleid van voltooide deelwoorden herkennen en gebruiken.
- Na deze les weet je wanneer een samenstelling een tussen-n krijgt
- Na deze les kun je van zelfstandige naamwoorden verkleinwoorden maken.
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands
- Na deze les kun je bijvoeglijke naamwoorden afgeleid van voltooide deelwoorden herkennen en gebruiken.
- Na deze les weet je wanneer een samenstelling een tussen-n krijgt
- Na deze les kun je van zelfstandige naamwoorden verkleinwoorden maken.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord
- Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. 
- De spelling van het bijvoeglijk naamwoord hangt af van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord
- gewoon bijvoeglijk naamwoord
- stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
- bijvoeglijk naamwoord dat is afgeleid van een voltooid of onvoltooid deelwoord

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spelling bijvoeglijk naamwoord
Veel bijvoeglijk naamwoorden heb een korte vorm (mooi) en een lange vorm met -e (mooie)
Die vrouw is slim 
De slimme vrouw 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Regels voor het (on)voldooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord:

- Gebruik de verlengproef als je niet weet of je een -d of -t moet schrijven. 
- Schrijf een (on)voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord altijd ZO KORT MOGELIJK

Dus: de danseres was mooi gekleed = 
                                                    de mooi GEKLEDE danseres

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geef een voorbeeld van een
bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Goed of fout?

De mooi gekleedde danseres
A
goed
B
fout

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Goed of fout?

Het verroeste hek
A
goed
B
fout

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Goed of fout?

De bestraatte oprit
A
goed
B
fout

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Goed of fout?

De uitgeperstte sinaasappels
A
goed
B
fout

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Goed of fout?

De verbrande kerstboom
A
goed
B
fout

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

15 minuten zelfstandig werken
- Blok 3: opdracht 7 en 8 (blz 139)

Zachtjes overleggen mag!


Klaar? Spelling blok 4 opdracht 1 en 2 (blz 193)
timer
15:00

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenstellingen
Je hoort twee of meer woorden in een samenstelling.

Je schrijft de woorden aan elkaar.

Slide 13 - Tekstslide

Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen het leerdoel van de les hebben behaald.


Samenstellingen
Een samenstelling is één woord dat gemaakt is uit twee of meer woorden.
Je schrijft een samenstelling ALTIJD als één woord.
Je zet NOOIT een spatie in een samenstelling.

Je zet een koppelteken ( - ) bij letterverwarring (uitspraak).
Vb. wiskunde-expert

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenstellingen
Voorbeelden met 2 woorden: 
samen+stelling = samenstelling 
boeken+kast = boekenkast
tuin+bank = tuinbank 
laptop+tas = laptoptas
vruchten+taart = vruchtentaart
Voorbeelden met meer dan 2 woorden: 
wind+molen+monteur = windmolenmonteur

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenstellingen
Het laatste woord is het belangrijkste woord.
Het eerst woord zegt iets over het laatste woord.
vruchtentaart = een taart die uit vruchten bestaat.
laptoptas = een tas die voor een laptop bestemd is. 
tuinhuis = een huis voor in de tuin.

We pakken daarom ook altijd het lidwoord van het laatste woord.
de tuin + het huis = het tuinhuis


Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Tussenletters 
in 
samenstellingen

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tussenletter -s- in een samenstelling
Gebruik altijd een tussen-s als je die hoort.
             jongensboek
Als het tweede deel van de samenstelling met een s-klank begint, kun je het het eerste deel veranderen en luisteren of je een tussen-s hoort. Gebruik een ander woord of bijvoorbeeld 'plein'.
            kaasschaaf, stadsschouwburg (stadsplein), 
            bruidssluier (bruidsboeket)

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tussenletter -e-  in een samenstelling
Is het linkerdeel een zelfstandig naamwoord? 
NEE!    Schrijf dan altijd een -e- !

WANT: 
  • het linkerdeel is: bijvoeglijk naamwoord oudejaarsavond
  • het linkerdeel is: werkwoord knarsetanden

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tussenletter -en in een samenstelling
Heeft het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord met een meervoud dat eindigt op -en?
JA! Schrijf -en!

       eikenboom, bejaardenflat, apenkooi

Maar let op! Het is apetrots want 'ape' is een versterkend bijvoeglijk naamwoord = heeft 'erg' in de betekenis: erg trots

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke woorden ken je die
een combinatie zijn van twee woorden?

Slide 21 - Woordweb

Het gaat om voorbeelden van een samenstelling.
Bijvoorbeeld: voetbal
verkleinwoorden

1. stemmetje is het verkleinwoord van stem.
2. blaadje is het verkleinwoord van blad.
A
1 = goed 2 = niet goed
B
1= niet goed 2 = goed
C
1 = goed 2 = goed
D
1 =niet goed 2 = niet goed

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verkleinwoorden
A
display'tje
B
displaytje

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
Kano'tje
B
Kanotje
C
Kanoo'tje
D
Kanootje

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verkleinwoorden
A
skietje
B
ski'tje

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

20 minuten zelfstandig én stil werken
- Blok 4: opdracht 4, 5 en 6 (blz 195)

Dus ook geen vragen stellen!


Klaar? Werk aan je boekopdracht.
timer
20:00

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Taalweetje
Bommelwoorden zijn woorden die je op meer manieren kunt uitspreken, bijvoorbeeld:

– Bedelen (aalmoezen vragen of uitdelen)
– Voetbalster (vrouwelijke voetballer of ster in het voetbal)
– Kantelen (omdraaien of die dingen op een kasteelmuur)
– Verspringen (een lange afstand springen of van positie veranderen met een sprong)
– Voorkomen (bestaan of preventief handelen)

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Taalweetje
Er zijn ook buitenlandse bommelwoorden
- File
– Beamen
– Appel
– Slang
– Tweetjes
Waarom 'bommel'? Dat komt van bommelding

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies