Formatieve toets atoombouw

H3.2 + H3.3 - 
Periodiek systeem
en Atomen
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H3.2 + H3.3 - 
Periodiek systeem
en Atomen

Slide 1 - Tekstslide

Inleiding
  • Werk deze les serieus en zelfstandig door. 

  • formatieve toets, hou zelf bij wat er goed gaat en fout gaat

  • De lesstof in deze oefentoets heb je nodig voor de echte toets.

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Na deze les weet ik...:
  • hoe het periodiek systeem der elementen opgebouwd is
  • de specifieke namen van groep 1, 2, 17 en 18

Na deze les kan ik...:
  • omschrijven hoe een atoom opgebouwd is
  • bepalen hoeveel neutronen, protonen en elektronen een specifiek atoom heeft
  • een tekening maken van een gegeven atoom

Slide 3 - Tekstslide

Kolommen (van boven naar beneden) worden in het periodiek systeem ... genoemd.
A
Verticale perioden
B
Groepen
C
Halogenen
D
Staarten

Slide 4 - Quizvraag

De perioden in het periodiek systeem zijn gerangschikt op:
A
Stofeigenschappen
B
Massa
C
Reactiviteit
D
Groepen

Slide 5 - Quizvraag

Hoeveel groepen heeft het periodiek systeem?
A
18
B
100
C
188
D
118

Slide 6 - Quizvraag

Groep 2 van het periodiek systeem zijn de:
A
Alkalimetalen
B
Halogenen
C
Edelgassen
D
Aardalkalimetalen

Slide 7 - Quizvraag

In welke groep van het periodiek systeem staan de edelgassen?
A
Groep 1
B
Groep 2
C
Groep 17
D
Groep 18

Slide 8 - Quizvraag

Waar staan de metalen in het periodiek systeem
A
links
B
rechts
C
boven
D
onder

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een edel metaal?
A
Onzuiver en reageert goed
B
Onzuiver en reageert niet/nauwelijks
C
Zuiver en reageert goed
D
Zuiver en reageert niet/nauwelijks

Slide 10 - Quizvraag

Welke van de onderstaande groepen heeft het snelste last van corrosie?
A
Edele metalen
B
Half-edele metalen
C
Onedele metalen
D
Zeer-onedele metalen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is GEEN gemeenschappelijk eigenschap van een metaal?
A
Vervormbaar
B
Ze glimmen altijd
C
Ze geleiden stroom
D
Ze geleiden warmte

Slide 12 - Quizvraag

Elementen hebben Elementsymbolen

  • Eerste letter = altijd een hoofdletter!
  • Tweede letter? => altijd een kleine letter!



  • => 2-kanten op

Slide 13 - Tekstslide

Belangrijk (aantekeningen)
Perioden 
-> Horizontale rij
-> Gerangschikt op toenemende massa

Groepen
-> Verticale kolom
-> Gegangschikt op eigenschap

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Uit welke 3 deeltjes bestaat een atoom?

Slide 16 - Open vraag

In de kern van een atoom bevinden zich...
A
Protonen
B
Neutronen
C
Protonen en elektronen
D
Neutronen en protonen

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de lading van protonen in de kern van een atoom?
A
positief
B
negatief
C
neutraal

Slide 18 - Quizvraag

Wat bepaald het aantal protonen in de kern?
A
Atoomnummer
B
Massagetal
C
Kerngetal

Slide 19 - Quizvraag

Wat bepaald de atoommassa?
A
Het aantal protonen
B
Het aantal neutronen
C
Het aantal protonen + elektronen
D
Het aantal neutronen + protonen

Slide 20 - Quizvraag

Belangrijk (aantekeningen)
Kern:
  • Protonen      -> lading +1
  • Neutronen   -> neutraal

Om kern:
  • Elektronen   -> lading -1

Evenveel + als -, dus evenveel protonen als elektronen...

Slide 21 - Tekstslide

Het aantal protonen is gelijk aan ...
A
het aantal elektronen
B
het aantal neutronen

Slide 22 - Quizvraag

Belangrijk (aantekeningen)
Atoomnummer = aantal protonen = aantal elektronen

Massagetal = aantal protonen + aantal neutronen
(=> aantal neutronen = massagetal - aantal protonen)

Slide 23 - Tekstslide

Hoeveel protonen heeft natrium?
A
11
B
23
C
12
D
34

Slide 24 - Quizvraag

Hoeveel elektronen heeft natrium?
A
11
B
23
C
12
D
34

Slide 25 - Quizvraag

Hoeveel neutronen heeft natrium?
A
11
B
23
C
12
D
34

Slide 26 - Quizvraag

Pak het periodiek systeem erbij (BINAS)

Hoeveel protonen heeft het element Kalium (K)?
A
19
B
39,1
C
20
D
40

Slide 27 - Quizvraag

Pak het periodiek systeem erbij (zie achter in je boek)

Hoeveel neutronen heeft het element Kalium (K)?
A
19
B
39,1
C
20
D
40

Slide 28 - Quizvraag

Belangrijk (aantekeningen)
  • Atoomnummer = aantal protonen = aantal elektronen
  • Massagetal = aantal protonen + aantal neutronen

  • Hoe komt het dat het massagetal een kommagetal is?
  • => massagetal is een gemiddelde van isotopen die op aarde voorkomen
  • => Isotopen?
  • = hetzelfde element (dus een gelijk aantal elektronen en protonen) maar met een verschillend aantal neutronen.

Slide 29 - Tekstslide

Isotoop - Waterstof

Slide 30 - Tekstslide

Isotoop - Koolstof

Slide 31 - Tekstslide

Het atoomnummer is het zelfde als...
A
Aantal elektronen
B
Aantal neutronen
C
Aantal protonen
D
Aantal neutronen + protronen

Slide 32 - Quizvraag

Natrium heeft atoomnummer 11 en massagetal 23. Hoeveel neutronen heeft natrium?
A
11
B
12
C
23
D
34

Slide 33 - Quizvraag

Wie heeft het periodiek systeem bedacht?
A
Rutherford
B
Mendelejev
C
Einstein
D
Bouwman

Slide 34 - Quizvraag

In groep 2 van het periodiek systeem staan de ...
A
Alkalimetalen
B
Aardalkalimetalen
C
Edelgassen
D
Halogenen

Slide 35 - Quizvraag

In groep 17 van het periodiek systeem staan de ...
A
Alkalimetalen
B
Aardalkalimetalen
C
Edelgassen
D
Halogenen

Slide 36 - Quizvraag

De elementen in het periodiek systeem noemen we ook wel atomen
A
waar
B
niet waar

Slide 37 - Quizvraag

Wat is het atoomnummer van Calcium? (gebruik je periodiek systeem)
A
19
B
20
C
39
D
40

Slide 38 - Quizvraag

Wat is het atoomnummer van Koolstof? (gebruik je periodiek systeem)
A
6
B
8
C
10
D
12

Slide 39 - Quizvraag

Leerdoelen
Na deze les weet ik...:
  • hoe het periodiek systeem der elementen opgebouwd is
  • de specifieke namen van groep 1, 2, 17 en 18

Na deze les kan ik...:
  • omschrijven hoe een atoom opgebouwd is
  • bepalen hoeveel neutronen, protonen en elektronen een specifiek atoom heeft
  • een tekening maken van een gegeven atoom

Slide 40 - Tekstslide

Wat snap / kan je nu nog niet?

(en heb je meer uitleg / oefening voor nodig?)

Slide 41 - Open vraag