Quiz Nederlands 2 vmbo-basis/kader

Zinsdelen, onderwerp en persoonsvorm
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Zinsdelen, onderwerp en persoonsvorm

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Mijn moeder
heeft
mijn brood
gesmeerd

Slide 2 - Sleepvraag

Wat is de persoonsvorm in de zin?
persoonsvorm
Rosa
eet
een boterham
in de pauze

Slide 3 - Sleepvraag

Verdeel de zin in zinsdelen. 
Plaats de streepjes op de juiste plekken. 
De   man   van   mijn   buurman   heeft   vorige   week   een   nieuwe   hond   gekocht. 

|

|

|

|

Slide 4 - Sleepvraag

"Hé! Daar loopt een fontila!"
De letters van die dieren gingen door de mixer.
gafri
lolgria
raden
onlijfd
uli
pnuinig
stivkin
kridkool
fontila
weberas
keirek
braze
Sleep het dier naar de goede letters.

Slide 5 - Sleepvraag

Klinkers
medeklinkers

Slide 6 - Sleepvraag

Verdeel de zin in zinsdelen. 
Plaats de streepjes op de juiste plekken. 
Vorige   week   stonden   de   fietsen   op   het   schoolplein   te   roesten.

|

|

|

|

Slide 7 - Sleepvraag

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Janneke
heeft
haar werk
goed
gedaan

Slide 8 - Sleepvraag

sleep de woorden in de juiste volgorde
 
1
2
3
weinig
minder
minst

Slide 9 - Sleepvraag

Sleep de tekstblokken naar het goede onderdeel.
titel
onderwerp
hoofdgedachte
daling sportende jongeren
Generatie bankzitters op komst
Het is een probleem dat steeds minder jongeren sporten.

Slide 10 - Sleepvraag

Tussenkopje
Bron
Titel
Alinea

Slide 11 - Sleepvraag

Wat is de persoonsvorm en het onderwerp? 
Sleep naar de goede plek.
persoonsvorm (pv)
onderwerp (ow)

Kun

je

wijnvlekken

met zout

verwijderen?

Slide 12 - Sleepvraag

Wat is de persoonsvorm en het onderwerp? 
Sleep naar de goede plek.
persoonsvorm (pv)
onderwerp (ow)

Alleen 

eten

we

friet.

op zaterdag

Slide 13 - Sleepvraag

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?
zelfstandig naamwoord
lidwoord
werkwoord
Aan
het
water
zat
een
slaperige
visser.

Slide 14 - Sleepvraag

Iets wat waar is of onwaar en wat je kunt controleren.
Iets wat iemand vindt en waarmee je het eens of oneens kunt zijn.
De reden waarom iemand iets vindt.
Een argument is...
Een feit is...
Een mening is...

Slide 15 - Sleepvraag

Feit
Mening
IJs is lekker
Gras is groen
Fries is een dialect
1 jaar heeft 12 maanden
Bloemen zijn mooi

Slide 16 - Sleepvraag

formeel
informeel
Geachte heer
Wat ik nog effe wil zeggen is….
Laat je even wat van je horen?
Met mij is alles prima.
Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.

Slide 17 - Sleepvraag

Wat is de persoonsvorm in de zin?
persoonsvorm
Piet
drinkt
een blikje cola
in de pauze

Slide 18 - Sleepvraag

stoel
raam
bank
lamp
tafel
bloem
schilderij
meervoud -en
meervoud -s

Slide 19 - Sleepvraag

Sleepvraag: Sleep de juiste tekstsoort naar het juiste tekstdoel
amuseren
informeren
instructie geven
overhalen

Slide 20 - Sleepvraag

zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Sleepvraag

Sleep de tekstsoorten naar het juiste tekstdoel
Informeren
Overhalen
Instrueren
Amuseren

Slide 22 - Sleepvraag

bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
het
kleine
rode
autootje
lidwoord
bijvoeglijk naamwoord

Slide 23 - Sleepvraag

Wat is de persoonsvorm en het onderwerp in de zin?
De persoonsvorm
het onderwerp
Gisteren
dronken
Stan en ik
 cola

Slide 24 - Sleepvraag

Wat is de persoonsvorm en het onderwerp in de zin?
De persoonsvorm
het onderwerp
Julia en Kim
gaven
aan hun moeder
een cadeautje

Slide 25 - Sleepvraag

Ik loop vaak in de stad
Sleep het vinkje naar het voorzetsel

Slide 26 - Sleepvraag

We kijken samen naar voetbal op de televisie
Sleep het vinkje naar het voorzetsel

Slide 27 - Sleepvraag

Sleep de plaatjes naar de juiste doelgroep/publiek
volwassenen
amateur kok
jongeren

Slide 28 - Sleepvraag

De opbouw van de tekst 
titel
inleiding
alinea
bron
plaatje

Slide 29 - Sleepvraag

Sleepvraag: Sleep de juiste tekstsoort naar het juiste tekstdoel
amuseren
informeren
overtuigen
activeren

Slide 30 - Sleepvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
werkwoordelijk gezegde
Alvaro
zit
met
zijn haar
te
spelen

Slide 31 - Sleepvraag

Fictie
Fictie
Fictie
Non-fictie
Non-fictie
Non-fictie

Slide 32 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat

Slide 33 - Sleepvraag

Verkleinwoord met PJE
Verkleinwoord met TJE
boom
telefoon
broer
riem
film
raam
tafel
haar

Slide 34 - Sleepvraag