Lezen H3

Wat gaan we deze les doen?
  • 10 minuten in stilte lezen.
  • Herhalen Lezen H1 t/m H3.
  • Verder werken aan de opdrachten.



1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we deze les doen?
  • 10 minuten in stilte lezen.
  • Herhalen Lezen H1 t/m H3.
  • Verder werken aan de opdrachten.



Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen:
  • Ik kan tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden
  • Ik kan het vergelijkend, samenvattend en 
      doel-middelverband in een tekst herkennen..

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je nog?
3 minuten om blz. 236 en 237 door te nemen.
timer
3:00

Slide 4 - Tekstslide

Noem de vier tekstdoelen

Slide 5 - Open vraag

Een tekst kan meerdere doelen hebben, maar heeft altijd maar 1 hoofddoel.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Het onderwerp van een tekst geef je aan met:
A
1 tot 4 woorden
B
een zin
C
maximaal 10 woorden
D
alle kernzinnen bij elkaar

Slide 7 - Quizvraag

De tekst samengevat in één zin heet:
A
onderwerp
B
deelonderwerp
C
kernzin
D
hoofdgedachte

Slide 8 - Quizvraag

Welke tekstverbanden ken je nog?

Slide 9 - Woordweb

Lezen H2-3: tekstverbanden
Vorig jaar:
chronologisch, opsommend, tegenstellend en toelichtend verband
H2:
concluderend, redengevend en oorzakelijk verband
H3:
doel-middel, samenvattend en vergelijkend verband

Verbanden herken je aan signaalwoorden of groepjes signaalwoorden.  

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het signaalwoord?
Ik wilde graag gaan sporten, maar ik moest huiswerk maken.
A
ik
B
maar
C
moest
D
maken

Slide 11 - Quizvraag

Welk verband geeft 'maar' aan?
A
opsomming
B
toelichting
C
tegenstelling
D
chronologie

Slide 12 - Quizvraag

Welk verband herken je in de volgende zin?
Wij hebben diverse sporten gedaan. Ten eerste hebben we gevoetbald, daarnaast gevolleybald en ten slotte gebasketbald.
A
opsomming
B
voorbeeld/toelichtend
C
tegenstelling

Slide 13 - Quizvraag

Welk verband herken je in de volgende zin?
Wij hadden betere dingen te doen, zoals een potje FIFA spelen.
A
opsomming
B
toelichting
C
tegenstelling
D
vergelijking

Slide 14 - Quizvraag

Welk tekstverband?

Veel mensen klagen als het waait en regent, maar ik houd juist van dat onstuimige weer.
A
concluderend
B
tegenstellend
C
oorzakelijk
D
opsommend

Slide 15 - Quizvraag

Welk tekstverband?

Doordat het vannacht gevroren had, gleed mijn buurvrouw vanmorgen uit met haar fiets.
A
concluderend
B
tegenstellend
C
oorzakelijk
D
opsommend

Slide 16 - Quizvraag

Welk tekstverband?

Vincent doet altijd goed mee met de training, zodat hij een goede kans heeft op een basisplaats.
A
samenvattend
B
tegenstellend
C
oorzakelijk
D
doel-middel

Slide 17 - Quizvraag

Welk tekstverband?

Lidewij is gek op chips en koekjes. Daarnaast smult ze graag van gebakjes en ijs.
A
samenvattend
B
opsommend
C
oorzakelijk
D
concluderend

Slide 18 - Quizvraag

Welk tekstverband?

Simon is twee koppen groter dan ik.
A
samenvattend
B
vergelijkend
C
doel-middel
D
opsommend

Slide 19 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij een samenvattend verband?
A
opdat, door middel van, met behulp van
B
kortom, met andere woorden, al met al
C
indien, tenzij, wanneer
D
ook al, weliswaar, desondanks

Slide 20 - Quizvraag

Opsomming
Verschillende dingen die bij elkaar horen, worden opgenoemd.

Ook, verder, bovendien, daarnaast, ten eerste..., ten tweede..., en

Deze dieren lijken  veel op elkaar: ze hebben dezelfde grootte, dezelfde kleur  en jagen op dezelfde manier. 

Slide 21 - Tekstslide

Tegenstelling
Het tegenovergestelde van elkaar wordt beweerd.

Maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds... anderzijds

Zij is erg goed voor Nederlands en staat een 8.0. Zij moet echter die lastige toets nog inhalen.

Slide 22 - Tekstslide

Chronologisch tekstverband
  • Geeft een bepaalde tijdsvolgorde aan van de gebeurtenissen
  • Signaalwoorden: vroeger, daarna, eerst, later, terwijl, dadelijk, nu,...
  • Ook jaartallen en data
  • Voorbeeld: Vroeger speelde ik graag piano, later raakte ik meer geïnteresseerd in gitaar. 

Slide 23 - Tekstslide

Voorbeeld/toelichtend
Er wordt een voorbeeld van een uitspraak / bewering genoemd.

Zoals, bijvoorbeeld, zo

Zij heeft echt altijd mazzel, zo heeft ze net te horen gekregen dat haar laatste 2 uren uitvallen.

Slide 24 - Tekstslide

Redengevend verband

  • Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.
  • Signaalwoorden: daarom, want, omdat
  • Voorbeeld: Paul wast de auto, omdat hij daar geld voor krijgt.

Slide 25 - Tekstslide

Concluderend tekstverband
Bij een concluderend tekstverband trekt de auteur een conclusie uit informatie die eerder in de tekst is gegeven. 

Bijbehorende signaalwoorden: 
dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al, het blijkt dat, dan ook 

Slide 26 - Tekstslide

Oorzakelijk verband
Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt. Je hebt hier zelf geen invloed op. 

Bijbehorende signaalwoorden: 
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij, door te


Slide 27 - Tekstslide

Doel-middelverband
Een doel-middelverband geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.

Signaalwoorden: opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van

Pizzadeeg moet je minstens tien minuten kneden, zodat het mooi soepel en elastisch wordt.

Slide 28 - Tekstslide

Vergelijkend verband
Een vergelijkend verband laat een verschil of een overeenkomst zien. 

Signaalwoorden: in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals 
ook de vergrotende trap: meer, groter, beter, langer enz.

In vergelijking met vorig jaar hebben we nu een koude winter.

Slide 29 - Tekstslide

Samenvattend verband
Een samenvattend verband geeft een verkorte weergave van informatie uit de tekst. 

Signaalwoorden: kortom, samengevat, met andere woorden, al met al

We hebben nu acht tekstverbanden behandeld. Samengevat kun je wel stellen dat je al heel wat tekstverbanden kent.

Slide 30 - Tekstslide

Feit of mening?
Hij praat heel snel.
A
feit
B
mening

Slide 31 - Quizvraag

Feit of mening?
Vandaag is het donderdag.
A
feit
B
mening

Slide 32 - Quizvraag

Feit of mening?
De bladeren zijn nat.
A
feit
B
mening

Slide 33 - Quizvraag

Feit of mening?
Rotterdam telt 220.000 inwoners.
A
feit
B
mening

Slide 34 - Quizvraag

Feit of mening?
Koken is moeilijk.
A
feit
B
mening

Slide 35 - Quizvraag

Feit of mening?
Nederland ligt in Europa.
A
feit
B
mening

Slide 36 - Quizvraag

Feit vs. Mening

Slide 37 - Tekstslide

Feit
  • Uitspraak over iets wat waar of niet waar is 
  • Een feit kan je controleren.

Voorbeeld: 'De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt 50 euro kleedgeld per maand.'

Slide 38 - Tekstslide

Mening (standpunt)
  • Wat iemand ergens van vindt
  • Het is niet controleerbaar
  • Je kunt het eens of oneens ermee zijn

Voorbeeld: 'Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen'

Slide 39 - Tekstslide

Argument (reden)
  • Een argument is een uitleg waarmee je een mening verdedigt.
  • Signaalwoorden: want, namelijk, omdat, immers...
Voorbeeld: 'Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument)'.

Slide 40 - Tekstslide

Opdracht deze les
  • Lezen H3 (blz. 72 t/m 77)
  • Maak opdr. 1, 2 en/of 4.



Slide 41 - Tekstslide

Leerdoelen:
  • Ik kan tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden
  • Ik kan het vergelijkend, samenvattend en 
      doel-middelverband in een tekst herkennen..

Slide 42 - Tekstslide

Huiswerk
Maandag:
Lezen H3: opdr. 1, 2, 4 

Woensdag
Toets Lezen H1-4



Slide 43 - Tekstslide

Oefenen!
Maak nu de oefentoets die je op ItsLearning kunt vinden. 

Maak de toets serieus!!!

Als je liever eerst nog even de groene teksten in je boek doorneemt, mag dat natuurlijk ook. 

Slide 44 - Tekstslide