In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
GA ZITTEN
VOLGENS
DEZE
PLATTEGROND
Slide 1 - Tekstslide
STARTOPDRACHT :
Lees de theorie van paragraaf 6.2 in je boek (blz 164 - 167).
Je gaat hier straks vragen over krijgen in lesson up.
Tijd : 6 min
Klaar : lees kennisoverzicht 6.2 door
Slide 2 - Tekstslide
6.2 Het gaat om de winst!
STAPPENPLAN :
1. Lees de theorie van paragraaf 6.2 in je boek (blz 164 - 167).
2. Beantwoord in Lesson-up een vraag over wat je hebt gelezen.
3. Krijg extra uitleg over de vraag van de docent.
4. Je krijgt een rekensom over de vraag.
5. Klaar? We gaan oefenen met wat rekensommen.
Slide 3 - Tekstslide
Brutowinstopslag
A
Tel je op bij je verkoopprijs
B
Tel je op bij de inkoopprijs
C
Haal je van de verkoopprijs af
D
Haal je van de inkoopprijs af
Slide 4 - Quizvraag
Welke stelling klopt?
A
De verkoopprijs is lager dan de inkoopprijs
B
De inkoopprijs is hetzelfde als de verkoopprijs
C
De verkoopprijs is hoger dan de inkoopprijs
D
De verkoopprijs altijd 2 x de inkoopprijs
Slide 5 - Quizvraag
Slide 6 - Tekstslide
Je kiest zelf wat je wilt. 60 % brutowinstopslag
bij inkoopprijs € 80 is dus :
60 : 100 x € 80 = € 48 dan € 48 + € 80 = € 128
of (100 % + 60 %=) 160 : 100 x € 80 = € 128
Slide 7 - Tekstslide
De inkoopprijs is € 70,- De brutowinstopslag is € 60 % Wat is de verkoopprijs ?
A
€ 42,-
B
€ 28,-
C
€ 128,-
D
€ 112,-
Slide 8 - Quizvraag
De inkoopprijs is € 30,- De brutowinstopslag is 70 % Wat is de verkoopprijs ? (NOTEER CIJFERS GEEN EUROTEKEN )
Slide 9 - Open vraag
BTW
A
Belasting ticket waarde
B
Bruto toegevoegde waarde
C
Belasting toegevoegde waarde
D
België toch wereldkampioen
Slide 10 - Quizvraag
De consumentenprijs
A
is net zo veel als de verkooprijs
B
is de prijs exclusief btw
C
is het bedrag dat de verkoper mag houden
D
is de prijs inclusief btw
Slide 11 - Quizvraag
Slide 12 - Tekstslide
Je kiest zelf wat je wilt. 21 % btw
bij verkoopprijs van € 80 is dus :
21: 100 x € 80 = € 16,80 dan € 16,80 + € 80 = € 96,80
of (100 % + 21 %=) 121: 100 x € 80 = € 96,80
Slide 13 - Tekstslide
De verkoopprijs is € 70,- De btw is 21 % Wat is de CONSUMENTENPRIJS?
A
€ 14,70,-
B
€ 21,-
C
€ 84,70,-
D
€ 70,-
Slide 14 - Quizvraag
De verkooprijs is € 30,- De btw is 9 % Wat is de consumentenprijs? (NOTEER CIJFERS GEEN EUROTEKEN )
Slide 15 - Open vraag
Slide 16 - Tekstslide
BTW in de consumentenprijs is
A
niet in euro's uit te rekenen
B
geld dat de klant mag houden
C
een deel van 100 %
D
een deel van 109 of van 121 %
Slide 17 - Quizvraag
Slide 18 - Tekstslide
De consumentenprijs is € 40,- De btw is 21 % Hoeveel euro is de BTW ? (rond af op 2 decimalen)
Slide 19 - Open vraag
afzet is
A
het aantal producten dat je verkoopt
B
het aantal producten dat je inkoopt
C
de aantal keer dat je inkopen doet
D
het aantal klanten aan wie je verkoopt
Slide 20 - Quizvraag
Slide 21 - Tekstslide
Je verkocht in oktober maand in totaal 110 fatbikes vanuit je webshop. Deze verkoop je voor € 900,- per stuk. Hoeveel was je omzet in oktober? (vergeet de punt niet te typen als duizendtal)
Slide 22 - Open vraag
Brutowinst
A
is altijd meer dan nettowinst
B
is uiteindelijk je winst die overblijft
C
is de omzet -inkoopwaarde
D
is nettowinst - inkoopwaarde
Slide 23 - Quizvraag
nettowinst
A
is altijd meer dan de brutowinst
B
is uiteindelijk je winst die overblijft
C
is de omzet -inkoopwaarde
D
is afzet x verkoopprijs
Slide 24 - Quizvraag
OMZET --> NETTORESULTAAT
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Je omzet is € 25.000 en je inkoopwaarde is € 12.000. De bedrijfskosten zijn € 3.500. Hoeveel is de nettowinst? (geen euroteken noteren en vergeet de punt niet)