Hoofdletters en leestekens H1

Hoofdletters en leestekens
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoofdletters en leestekens

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
1. Je kunt hoofdletters in zinnen op de juiste manier gebruiken.
2. Je kunt hoofdletters bij namen op de juiste manier gebruiken.
3. Je kunt punten, uitroeptekens en vraagtekens op de juiste              manier gebruiken.
4. Je kunt komma's op de juiste manier gebruiken.


Slide 2 - Tekstslide

Waarom? 
Hoofdletters en leestekens maken een tekst beter leesbaar. 

als je zonder hoofdletters en leestekens een tekstje schrijft merk je al snel dat je gedachten afdwalen omdat de tekst maar door blijft gaan in je hoofd zonder rust dat is niet fijn want daardoor weet je ook minder goed wat er staat ben jij goed in het gebruiken van leestekens en hoofdletters of vind je dit ook nog lastig hoe komt dat deden jullie op de basisschool wel voldoende met spelling

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer een hoofdletter
1. Aan het begin van een zin: 
Heb jij ook al zin in de herfstvakantie?

2. Bij namen: Piet, Varendonck, Nederland, Europa.
Lynn van der Bragt, L. van der Bragt, mevrouw Van der Bragt.

3. Bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid: 
Europeaan, Rotterdammer, het schoolvak Engels.

4. Titels van boeken en series:  De Hongerspelen - Goede Tijden, Slechte Tijden

Slide 4 - Tekstslide

Geen hoofdletter 

  1.  Namen van dagen
  2.  Namen van maanden
  3.  Namen van seizoenen
  4.  Namen van windstreken noord- oost - zuid- west
  5.  Afleidingen van feestdagen - kerstdiner - kerstviering

Slide 5 - Tekstslide

Leestekens (interpunctie)
Elke zin eindigt met een punt, vraagteken of uitroepteken:
1. Een punt komt na  mededelende zin: 
Vandaag is het weer maandag.
2. Een vraagteken zet je na een vraag: 
Wat is jouw favoriete dag van de week?

3. Een uitroepteken gebruik je om een zin extra nadruk te geven: 
Pas op voor die auto! 

Slide 6 - Tekstslide

De komma 
1. De komma gebruik je tussen twee persoonsvormen in:
Als ik naar school fiets, geniet ik altijd van de mooie omgeving.

2. De komma plaats je ook voor voegwoorden, zoals als, doordat, maar, nadat, zodat, omdat, terwijl, want, voordat, zodat, zodra enzovoorts...
Ik fiets vaak naar school, maar soms pak ik ook wel de auto. 
3. De komma plaats je bij opsommingen:
De Benelux bestaat uit België, Nederland en Luxemburg.



Slide 7 - Tekstslide

Geen komma 


Uitzondering: "en" en "of"
Ik fiets vaak naar school en ik geniet dan van de mooie omgeving. 

Wil je fris, koffie of thee?

Slide 8 - Tekstslide

Welk woord krijgt een hoofdletter?
A
noorden
B
walvisstraat
C
kerstvakantie
D
hockey

Slide 9 - Quizvraag

Zijn de hoofdletters juist geplaatst?

Veel mensen rijden richting het Oosten van Holland.
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quizvraag

Zijn de hoofdletters en leestekens juist geplaatst?

De coach riep naar de spits: "Jij neemt de penalty!"
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quizvraag

Neem de zin over en plaats hoofdletters en leestekens.

een jongen uit duitsland heeft afgelopen dinsdag de audi van zijn moeder in de prak gereden

Slide 12 - Open vraag

Welke bewering is waar?
A
Als een zin begint met een getal krijgt het woord dat volgt een kleine letter.
B
Je gebruikt aanhalingstekens bij het weergeven van gedachten.
C
Je gebruikt een kleine letter bij namen van bergen en rivieren.
D
Je gebruikt een kleine letter bij bijvoeglijke naamwoorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid.

Slide 13 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Kerstboom
B
kerstboom

Slide 14 - Quizvraag

Wat is juist?
A
woensdag
B
Woensdag

Slide 15 - Quizvraag

Wat is juist?
A
meneer S. Van der Zee
B
meneer S. Van Der Zee
C
meneer S. van der Zee
D
meneer S. van der zee

Slide 16 - Quizvraag

Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.

ik blijf vandaag thuis omdat ik ziek ben

Slide 17 - Open vraag

Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.
mieke uit noord-brabant heeft veel dieren kippen schapen en honden

Slide 18 - Open vraag

Juist of onjuist:
Pieter Van Duinrade
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Wat is juist?
A
café Zeezicht
B
café zeezicht

Slide 20 - Quizvraag