‘Daar is ze.’ ‘!"#, ze ís er gewoon!’ 'Dat is dus zijn zusje.’
Bam! Als antwoord klap ik het deurtje van mijn kluisje dicht. Vier paar meisjesogen kijken me aan, verschrikt en niet bepaald vriendelijk. Wat ik tegen ze wil zeggen: ‘Ja, ik ben er. !"#, natuurlijk ben ik er. Want hé, weet je, ik heb gewoon leerplicht, hoor.’ Wat ik tegen ze zeg: niks.
Ik ben te druk met op mijn lip bijten om te voorkomen dat ik ga huilen. En ik wil zeker niet falen vóór het eerste uur. Als de meisjes weg zijn, valt mijn oog op Zoës kluisje. Op precies dezelfde hoogte als het mijne, met maar één rij tussen ons in. Ik kijk naar het beige rechthoekige deurtje, waarnaar ik al zo vaak heb gekeken. Het is alsof haar rechterhand met die opvallende blauwgroene ring ieder moment de sleutel kan omdraaien. Maar dat kan niet. En dat weet de jongen die een van de kluisjes tussen ons in heeft en die me nu een vuile blik toewerpt, ook.
‘Hé! Had nou even gewacht, dan was ik samen met je naar binnen gelopen.’ Nadia steekt haar arm door de mijne en pakt mijn hand stevig vast. Ik ben dolblij dat ze er is. Vluchtig kijk ik de aula door, maar mijn andere vriendinnen zijn nog nergens te bekennen. ‘Als ik op jou moet wachten, ben ik altijd te laat,’ zeg ik. Ik knipoog, maar de rest van mijn gezicht lacht niet mee.
Op een gewone maandag zou Nadia nu heel droog ‘haha’ zeggen en zelf een veel betere grap maken. Maar nu zegt ze, met een intens meelevende blik: ‘Je hoeft nu echt geen grapjes te maken, hoor. Dit is… moeilijk.’ Ze wappert met haar hand.
Ik pers mijn lippen op elkaar en probeer te glimlachen. Het ziet er vast niet uit, maar dat geeft niet. Alles is nu beter dan huilen. ‘