TH2 (H5) - DNA - BS5

Thema 2 (H5) DNA

BS5 Mutaties
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Thema 2 (H5) DNA

BS5 Mutaties

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen BS5
Na deze les kan je:
  • de verschillende typen mutaties beschrijven.
  • de uitwerkingen van de verschillende typen mutaties beschrijven. 

Slide 2 - Tekstslide

Begrippen BS5
mutatie
puntmutatie
genoommutatie
mutagene straling
mutagene stoffen
tumorsuppressorgen 
proto-oncogenen
oncogen
tumor
goedaardige tumor
kwaadaardige tumor
metastase 

Slide 3 - Tekstslide

het DNA
ons genetisch materiaal 

sequentie van ATCG met onze erfelijke eigenschappen

deze wordt voor elke cel gerepliceerd = gekopieerd

hier ontstaan dus wel eens foutjes in... 

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeld
doorfluisteren 

Slide 5 - Tekstslide

hoe is het dan mogelijk dat DNA zo weinig fouten maakt? 

Slide 6 - Tekstslide

hoe is het dan mogelijk dat DNA zo weinig fouten maakt? 
  • proofreading door DNA-polymerase (checkt tijdens replicatie of het goed gaat)
  • checks in  celcyclus

Slide 7 - Tekstslide

maar wat als er dan toch fouten in komen?

Slide 8 - Tekstslide

maar wat als er dan toch fouten in komen?
  • reparatie van het DNA
  • cel wordt verwijderd
  • ongecontroleerde celgroei = tumor die ontstaat

Slide 9 - Tekstslide

mutaties 
  • puntmutatie
  • genoommutatie

Slide 10 - Tekstslide

puntmutatie 
op het niveau van de DNA sequentie 
  • verandering van 1 nucleotide
  • wordt doorgegeven na 
       replicatie aan de volgende cel

Slide 11 - Tekstslide

genoommutatie 
op het niveau van het chromosoom 
  • dus meerdere genen bij betrokken
  • tijdens de meiose (celdeling voor eicel/spermacel)
  • stukken maar ook hele delen van het chromosoom kunnen vermenigvuldigd worden of verdwijen

Slide 12 - Tekstslide

genoommutatie

Slide 13 - Tekstslide

genoommutaties

Slide 14 - Tekstslide

kennen jullie oorzaken van mutaties?
denk aan kankerverwerkende stoffen

Slide 15 - Open vraag

oorzaken van mutaties
  • spontaan / foutje van de natuur
  • straling (radioactief , röntgen, UV)
  • mutagene stoffen (sigaretten rook, asbest, alcohol)
  • virussen (humaan papiloma virus HPV)

Slide 16 - Tekstslide

stralingsschade 
Clarance Madison Dally (1865-1904)
maakte rond 1900 röntgenbuizen 
waarschijnlijk eerste Amerikaan
die stierf aan stralingsexperimenten


Slide 17 - Tekstslide

Wat kan de natuur er aan doen?

Slide 18 - Open vraag

Wat aan DNA fouten te doen? 
DNA-reparatie 
  • mutaties die tijdens replicatie ontdekt worden worden gerepareerd
  • tumorsupressorgenen zorgen ervoor dat de cel niet door de check komt en niet verder deelt 
  • bij onherstelbare schade gaat de cel dood

Slide 19 - Tekstslide

Let op! 
Mutaties hoeven niet altijd slecht te zijn!

  • draagt bij aan de (bio)diversiteit!
  • kan leiden tot betere eigenschappen!

Slide 20 - Tekstslide

27a)Wat is een oorzaken waardoor een opgetreden mutatie meestal wel merkbare gevolgen heeft.
A
In de meeste lichaamscellen blijft het gevolg van de mutatie beperkt tot de cellen zelf.
B
De meeste mutaties treden op in een van de chromosomen van een chromosomenpaar.
C
De mutatie veroorzaakt geen wijzigingen in de aminozuurvolgorde van het eiwitmolecuul of in de werking van het eiwitmolecuul.
D
Een mutatie in een tumorsupressorgen, waardoor de check niet meer goed verloopt.

Slide 21 - Quizvraag

27B) Hoe komt het dat gemuteerde alleen meestal recessief zijn?
A
Omdat het andere chromosoom nog intact is.
B
Omdat drie mutaties nodig hebt voor een aminozuur verandering.
C
Omdat het andere chromosoom ook direct mee veranderd.

Slide 22 - Quizvraag

Soms ontstaat door een mutatie een allel dat zorgt voor de synthese van een eiwit dat een werkzaam enzym blokkeert.

c) Is zo’n mutatie ook recessief? want...
A
Zo’n mutatie is niet recessief, want de mutatie komt tot uiting in het fenotype.
B
Zo’n mutatie is wel recessief, want de mutatie komt tot uiting in het fenotype.
C
Zo’n mutatie is niet recessief, want de mutatie komt niet tot uiting in het fenotype.

Slide 23 - Quizvraag

Gevolgen van mutaties
Als:
  • DNA-replicatie-checks niet goed gaan
  • celdeling checks niets opmerken
of
  • de mutatie in een gen zit betrokken bij de celdeling 
  • de mutatie in een gen zit betrokken bij de differentiatie 
dan kunnen er tumoren ontstaan.

Slide 24 - Tekstslide

Het ontstaan van kanker
regulatie van celgroei en differentiatie door:
  • proto-oncogenen

mutatie in Proto-oncogen kan leiden tot:
  • oncogen
  • ontstaan van een gezwel (tumor)

Slide 25 - Tekstslide

Het ontstaan van kanker
2 soorten tumoren
  • goedaardig
  • kwaadaardig



Slide 26 - Tekstslide

Het ontstaan
van kanker

uitzaaiingen = metastasen

losgeraakte cellen die
zich verspreiden via 
bloedvaten of 
lymfevaten 

Slide 27 - Tekstslide

De behandeling
goedaardig
  • verwijdering 
kwaadaardig
  • verwijdering + 
omliggend weefsel
  • bestraling

metastasen:
  • chemo



Slide 28 - Tekstslide

De behandeling
chemotherapie 
  • cytostatica
  • celgroei remmende  
       medicatie

    bestraling:
    • stralen doden de cellen



    Slide 29 - Tekstslide

    goedaardige tumor? 

    Slide 30 - Tekstslide

    29a) Waarom is het belangrijk een tumor in een vroeg stadium op te sporen? Omdat:
    A
    de kans bestaat dat een tumor kwaadaardig is en zich gaat uitzaaien
    B
    de kans bestaat het een goedaardige tumor is en gaat uitzaaien.
    C
    de kans bestaat dat een tumor kwaadaardig is en zich gaat inkapselen
    D
    de kans bestaat dat een tumor goedaardig is en zich gaat licht geven

    Slide 31 - Quizvraag

    29b) Waarom komt kanker meer voor bij oudere mensen dan bij jongere mensen?
    A
    de kans bij oudere mensen groter is dat de cellen zich repareren
    B
    de kans bij oudere mensen groter is dat er kankerverwekkende mutaties zijn ontstaan
    C
    jonge mensen kunnen geen kanker krijgen
    D
    omdat oudere mensen minder snel nieuwe cellen krijgen.

    Slide 32 - Quizvraag

    29c) Waardoor brengt een operatie bij kanker gewoonlijk geen genezing als er metastase opgetreden is?
    A
    de tumor zit op 1 plek in het lichaam
    B
    radiotherapie / bestraling is minder heftig.
    C
    het weefsel zit verweefd in de andere cellen
    D
    door de uitzaaiingen kunnen er secundaire tumoren verspreidt zitten in het lichaam

    Slide 33 - Quizvraag

    29d) Welke therapie wordt het vaakst toegepast wanneer er bij een patiënt al metastase is opgetreden: radiotherapie of chemotherapie?
    A
    chemoterapie, want dit werkt lokaler in het lichaam
    B
    radiotherapie, want dit werkt lokaler in het lichaam
    C
    chemoterapie, want zo wordt ook de celdeling van kleine tumoren verstoord
    D
    radiotherapie, want zo wordt ook de celdeling van kleine tumoren verstoord

    Slide 34 - Quizvraag

    Er worden medicijnen ontwikkeld om de groei van bloedvaatjes naar een tumor tegen te gaan.
    e) Wat is het effect van deze medicijnen op de ontwikkeling van de tumor?
    A
    een tumor wordt zo minder voorzien van zuurstof en voedingsstoffen en zal de groei van de tumor remmen.
    B
    een tumor wordt zo meer voorzien van zuurstof en voedingsstoffen en zal de groei van de tumor remmen.
    C
    dit heeft geen effect
    D
    een tumor wordt zo meer voorzien van zuurstof en voedingsstoffen en zal de groei van de tumor laten toenemen.

    Slide 35 - Quizvraag

    DNA bevat als suikergroep:
    A
    ribose
    B
    desoxyribose
    C
    fosfaat
    D
    adenine

    Slide 36 - Quizvraag

    DNA polymerase
    DNA ligase
    replicatierichting
    volgende streng
    leidende streng

    Slide 37 - Sleepvraag

    Bij transcriptie wordt er een kopie gemaakt van het genetisch DNA
    A
    juist
    B
    onjuist

    Slide 38 - Quizvraag

    Als DNA-polymerase een complementaire streng maakt van TTGCAACC is het resultaat UUCGTTGG
    A
    juist
    B
    onjuist

    Slide 39 - Quizvraag

    Als RNA-polymerase een complementaire streng maakt van CCAAGCAT is het resultaat GGUUCGUA
    A
    juist
    B
    onjuist

    Slide 40 - Quizvraag

    Translatie is het vertalen van het RNA in aminozuren.
    A
    juist
    B
    onjuist

    Slide 41 - Quizvraag

    Translatie vindt plaatst in:
    A
    celkern
    B
    Golgi apparaat
    C
    ribosoom
    D
    endoplasmatisch reticulum

    Slide 42 - Quizvraag

    Replicatie vindt plaatst in:
    A
    celkern
    B
    Golgi apparaat
    C
    ribosoom
    D
    endoplasmatisch reticulum

    Slide 43 - Quizvraag

    Een repressor is:
    A
    een eiwitmolecuul wat de expressie van een gen activeert
    B
    een eiwitmolecuul wat de replicatie van een gen activeert
    C
    een eiwitmolecuul wat de expressie van een gen remt
    D
    een eiwitmolecuul wat de replicatie van een gen activeert

    Slide 44 - Quizvraag

    Een activator zorgt ervoor dat er na binding aan het DNA minder eiwit wordt geproduceerd na de translatie.
    A
    juist
    B
    onjuist

    Slide 45 - Quizvraag

    Bij eukaryotische cellen zorgt ontvouwen (open) DNA voor dat:
    A
    het DNA toegankelijk is voor RNA-polymerase en er WEL genexpressie kan plaatsvinden.
    B
    het DNA toegankelijk is voor DNA-polymerase en er WEL genexpressie kan plaatsvinden
    C
    het DNA toegankelijk is voor RNA-polymerase en er GEEN genexpressie kan plaatsvinden

    Slide 46 - Quizvraag

    Bij epigenetica wordt er gekeken naar de methyleren van de DNA bouwstenen.
    A
    juist
    B
    onjuist

    Slide 47 - Quizvraag

    Bij epigentica is er een extra .... gebonden aan het aminozuur.
    A
    H2O (water)
    B
    O (zuurstof)
    C
    CH3 (methyl)
    D
    CH3OOH3

    Slide 48 - Quizvraag

    Te zien is in het plaatje:
    A
    puntmutatie
    B
    genoommutatie
    C
    straling
    D
    oncogen

    Slide 49 - Quizvraag

    welke is de kwaadaardige tumor en de goedaardige?
    A
    Links: kwaadaardig Rechts: goedaardig
    B
    Links: goedaardig Rechts: kwaadaardig

    Slide 50 - Quizvraag

    Tumoren moeten vroeg worden ontdekt, omdat:
    A
    de replicatie dan beter plaats kan vinden.
    B
    ter voorkoming van metastasen

    Slide 51 - Quizvraag

    nog vragen?? 

    Slide 52 - Tekstslide

    nog vragen? 
    aan de slag met de opdrachten: 
    26 t/m 31

    Slide 53 - Tekstslide