Samenstellingen en koppeltekens: Hoe schrijf je ze correct?

Samenstellingen en koppeltekens: Hoe schrijf je ze correct?
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolSpeciaal OnderwijshavoLeerroute HLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Samenstellingen en koppeltekens: Hoe schrijf je ze correct?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Je weet hoe je samenstellingen schrijft;
Je kan uitleggen hoe de Engelse taal voor verwarring kan zorgen bij het schrijven van samenstellingen;
Je weet wanneer je een koppelteken gebruikt.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenstellingen aan elkaar schrijven
Een samenstelling is het samengaan, of het aan elkaar plakken van twee aparte woorden. De woorden ‘les’ en ‘boek’ worden samen ‘lesboek’. Een samenstelling schrijf je zoveel mogelijk aan elkaar:  
het dolfijnen/bad
de beuken/houten pingpong/tafel
drie/ën/veertig/honderd protest/stemmers

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een samenstelling?
A
Een woord dat uit twee of meer aparte woorden bestaat.
B
Een woord dat uit minimaal drie woorden aparte bestaat.
C
Een lang woord.
D
Een tegenstelling.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak goede samenstellingen.
vaart
bok
pan
taak

straf

steel

steen

ruimte

Slide 5 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een samenstelling kan dus ook uit meer dan twee  woorden bestaan. 
Maak nu een samenstelling van de volgende woorden.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

griezel
rund
stijl
eet
vlees
film
marathon
cursus
gerecht
dans
kamer
stoel

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak zelf minimaal twee samenstellingen maken die beginnen met het woord: huis...

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorzetsels
Voorzetsels zijn?


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De bekendste voorzetsels zijn: aan, achter, af, behalve, beneden, bij, binnen, boven, buiten, door, in, langs, met, na, naar, naast, om, onder, op, over, per, sinds, te, tegen, tot, tussen, uit, van, via, volgens, voor, zonder.
Vaak wordt het ezelsbruggetje 'huis' gebruikt.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenstellingen met een voorzetsel schrijf je ook aan elkaar:
waarover
eraan
waarin
eromheen
daartussenin

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lees de zinnen. Vul een samenstelling met voorzetsel in.

Denk ... dat je je wekker zet!

A
erover
B
daaraan
C
eraan
D
daarover

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Is dit de doos ...
je koptelefoon zat?
A
waarbij
B
waarin
C
waarop
D
erin

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik ben ...
gekomen dat ze heeft gelogen.
A
erbij
B
erachter
C
ernaar
D
intussen

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Invloed Engels
De regel is helder: je schrijft schooldag en niet school dag. Toch worden samenstellingen steeds vaker geschreven met een spatie ertussen. Deze fout ontstaat waarschijnlijk onder invloed van het Engels. In het Engels schrijf je samenstellingen vaak wél met een spatie: 
school book / schoolboek
school holidays / schoolvakantie

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de Nederlandse vertaling van de volgende Engelse woorden.
art history
A
kunst geschiedenis
B
kunstgeschiedenis
C
kunst-geschiedenis

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

herb butter
A
karneboter
B
kruiden-boter
C
kruideboter
D
kruidenboter

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Koppelteken
Die gebruik je wanneer er kans is op een uitspraakprobleem (of een leesprobleem) gebruik je een koppelteken.

Bij samenstellingen met een aantal klinkers achter elkaar:
stageplaats en stage-uren
nadoen en na-apen
nettowinst en netto-opbrengst



slaap- en waakritme
in- en uitgang
schoolgangen en -lokalen
voor- en nadelen
wintertruien en -broeken

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ook:
Bij samenstellingen die een deel van het woord weglaten:
in- en uitgang / voor- en nadelen

Bij samenstellingen met letters, afkortingen en cijfers. 
Let op: in het geval van een samenstelling met een afkorting gebruik je het koppelteken alleen wanneer je de afkorting niet als één woord uitspreekt. 
Je gebruikt het dus niet bij havoleerling, maar wel bij mbo-student.
d-snaar, 12-letterige code, A-4 papier

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

En bij:
Bij samenstellingen met ‘ex’ en ‘oud’:
ex-vriend
oud-leerling

Bij samenstellingen met aardrijkskundige namen:
Zuid-Amerika
Zuidoost-Gelderland
Amsterdam-Oost
Noord-Hollander

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


A

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Samenstellingen met voorzetsels
Ook samenstellingen met een voorzetsel schrijf je aan elkaar, zoals 'waarover' en 'ervoor'.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Invloed van Engels
Hoewel in het Nederlands samenstellingen aan elkaar worden geschreven, worden ze onder invloed van het Engels steeds vaker met een spatie geschreven. Dit is een fout die vermeden moet worden.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Koppelteken gebruiken
Bij kans op uitspraak- of leesproblemen gebruik je een koppelteken, bijvoorbeeld bij 'stage-uren' en 'netto-opbrengst'.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenstellingen met afkortingen
Bij samenstellingen met afkortingen gebruik je een koppelteken alleen wanneer je de afkorting niet als één woord uitspreekt, bijvoorbeeld 'vwo-leerling' en 'd-snaar'.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijzondere samenstellingen
Bij specifieke samenstellingen, zoals die met 'ex' en 'oud', aardrijkskundige namen en bepaalde lettercombinaties, zijn er specifieke regels voor het gebruik van koppeltekens.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefeningen
Laat de studenten oefenen met het aan elkaar schrijven van samenstellingen en het juiste gebruik van koppeltekens door middel van oefeningen en quizzen.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 28 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 29 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 30 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.