13.3 Transport

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- Check voorgaande paragraaf 13.1 en 13.2.
- Nieuwe uitleg paragraaf 13.3
- Vragen?

- Zelfstandig doornemen lessonup 13.4
- Zelfstandig aan het werk met opdrachten paragraaf 13.4

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Korte check! 
Paragraaf 13.1 en 13.2
8 meerkeuze vragen

Slide 4 - Tekstslide

1. Amoeben leven onder andere van pantoffeldiertjes.
Hoe krijgen de amoeben hun prooien binnen?
A
actief transport
B
diffusie
C
endocytose
D
exocytose

Slide 5 - Quizvraag

2. Wat voor een kiezen heeft een paard?
A
Plooikiezen
B
Knobbelkiezen
C
Knipkiezen
D
Geen kiezen

Slide 6 - Quizvraag

3. In de tekening zie je huidmondjes in verschillende openingstoestanden.

- In welke situatie stroomt er meer water door de vaatbundels omhoog?

- In welke situatie kunnen de bladcellen de meeste koolstofdioxide verbruiken?
A
meer water bij huidmondje 1; meeste koolstofdioxide bij huidmondje 1
B
meer water bij huidmondje 1; meeste koolstofdioxide bij huidmondje 2
C
meer water bij huidmondje 2 meeste koolstofdioxide bij huidmondje 1
D
meer water bij huidmondje 2 meeste koolstofdioxide bij huidmondje 2

Slide 7 - Quizvraag

4. Waarom hebben planteneters lange darmen?
A
planten eters kunnen niet goed herkauwen
B
vleeseters hebben een kleiner lichaam
C
planten zijn moeilijker te verteren dan vlees
D
vleeseters hoeven hun vlees niet te verteren

Slide 8 - Quizvraag

5. Wat verandert er in de energiebalans van een eekhoorn zodra die in de winter in winterrust gaat?
A
B stijgt
B
P daalt
C
E stijgt
D
T daalt

Slide 9 - Quizvraag

6. Een voorbeeld van mimicry is:
A
Een slang zonder giftanden lijkt op een giftige slang
B
Een platvis heeft dezelfde patronen als de bodem van de zee
C
Een wandelende tak doet net alsof hij op een tak lijkt
D
Een vlinder heeft een oog op zijn vleugel om vijanden af te schrikken

Slide 10 - Quizvraag

7. Hoe heten de openingen in met name het achterlijf van een rups?
A
kieuwen
B
stigma's
C
tracheeen
D
openingen

Slide 11 - Quizvraag


8. In de kieuwen van een vis vindt gaswisseling plaats door diffusie. Welke uitspraak over diffusie is juist?
A
Bij diffusie stroomt zuurstof van een lage naar een hoge concentratie.
B
Bij diffusie stroomt zuurstof van een hoge naar een lage concentratie
C
Bij diffusie stroomt zuurstof van het bloed in de kieuw naar het water
D
Diffusie vindt plaats in de kieuwboog

Slide 12 - Quizvraag

Start 13.3

Slide 13 - Tekstslide

Welke stoffen kunnen er allemaal
getransporteerd worden in
organismen (planten/dieren/mensen

Slide 14 - Woordweb

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Capillaire werking

Slide 18 - Tekstslide

Korte check!
Snappen we alles?

Slide 19 - Tekstslide

Noteer minimaal 3 verschillen tussen een open en een gesloten bloedsomloop.

Slide 20 - Open vraag

Het transport van water stopt als de boom zijn bladeren laat vallen.
Welke kracht valt weg door het ontbreken van de bladeren?
A
capillaire werking
B
worteldruk
C
zuigkracht
D
aantrekkingskracht

Slide 21 - Quizvraag

Klaar met de uitleg
Nog vragen?
- Verschil tussen diffussie en osmose
- Zelfstandig doornemen lessonup 13.4
Tijd over? Zelfstandig aan het werk met opdrachten 13.4

Slide 22 - Tekstslide

Diffusie:

 Wanneer je een stof oplost in water dan wil die stof zich graag gelijk verdelen over je water.




Osmose: 
Osmose is eigenlijk een vorm van diffusie , maar dan over een semi-permeabel membraan . Dat betekent is dat het membraan (bijvoorbeeld celmembraan) wel water doorlaat, maar geen andere stoffen zoals zout en suiker. 

Stoffen willen zich graag zo verdelen dat de concentratie van de opgeloste stof over de hele oplossing hetzelfde is.

 Wanneer twee oplossingen worden gescheiden door een semi-permeabel membraan dan kan het zijn dat de concentratie in de ene oplossing groter is dan in de andere.

Water stroomt dan van de kant met de lage osmotische waarde naar de kant met de hoge osmotische waarde. Dit blijft in principe stromen totdat de concentratie aan beide kanten gelijk is,

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide