Argumenten en standpunten herkennen

Periode 3 - les 4
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Periode 3 - les 4

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Signaalwoord en tekstverband

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noem een signaalwoord
voor een opsomming

Slide 3 - Woordweb

ten eerste/tweede, verder, bovendien, daarnaast, ook, tevens
Bij welk tekstverband hoort
het signaalwoord 'maar'?

Slide 4 - Woordweb

tegenstelling
Wat hoort er bij het
signaalwoord 'dus'?

Slide 5 - Woordweb

conclusie
Welk signaalwoord gebruik je om een reden aan te kondigen?

Slide 6 - Woordweb

want, daarom, omdat, vanwege
Lesdoelen
  • Je weet wat de termen standpunt, mening, feit, argument, objectief en subjectief betekenen.
  • Je kunt in een tekst herkennen of er sprake is van één van deze termen. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bedenk in 10 seconden: 
zijn de volgende beschrijvingen objectief of subjectief?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sophie zit in jouw klas en lacht veel. Sophie is een vrolijk meisje.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 9 - Quizvraag

Subjectief:
Informatie met een mening/waarde-oordeel, het kind kan ook uit ongemak of onzekerheid lachen
Robert heeft een blauwe trui aan.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 10 - Quizvraag

Objectief: de blauwe kleur en het kledingstuk zijn controleerbaar voor iedereen
Arda heeft een mooiere tekening dan Sem.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 11 - Quizvraag

Subjectief: het is jouw mening, wat jij mooi vindt, kan een ander minder mooi vinden
Loes woont dichtbij de grens met Duitsland.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 12 - Quizvraag

subjectief: jouw gevoel over de afstand tot de grens kan anders zijn dan dat van een ander. Wat is 'dichtbij'? Misschien vind jij iets dichtbij als het 5 minuten lopen is, terwijl een ander het nog dichtbij noemt, als het 20 minuten met de auto is. 
Kelsey is nu al voor de derde keer te laat.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 13 - Quizvraag

Objectief, het aantal keren te laat is meetbaar en voor iedereen te controleren
Standpunten
  • prikkelende, stellige uitspraak
  • roept reacties op, je kunt erover discussiëren
  • er wordt vaak een wenselijke situatie in  aangegeven

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Even testen in 20 seconden: 
wel of geen standpunt?

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Moeten basisscholen wel of niet meer muzieklessen geven?
A
Standpunt
B
Geen standpunt

Slide 16 - Quizvraag

Geen standpunt, want het is een vraag. Als dit in een tekst staat, dan vertelt de schrijver niet zijn mening, maar stelt een vraag. (Tenzij hij/zij in de tekst zelf zijn/haar antwoord op deze vraag geeft, door te zeggen dat er bv. wél meer muzieklessen moeten komen).
Hoe maak je hier een standpunt van: Basisscholen moeten meer muzieklessen geven.
Slimme kinderen moeten een aparte school krijgen.
A
Standpunt
B
Geen standpunt

Slide 17 - Quizvraag

Wel een standpunt: er wordt een voorstel voor een toekomstige wenselijke situatie gegeven (ze MOETEN volgens de schrijver een aparte school krijgen, deze is er dus nog niet)
Steeds meer kinderen hebben tegenwoordig overgewicht.
A
Standpunt
B
Geen standpunt

Slide 18 - Quizvraag

Geen standpunt, maar een feit. Hierover valt niet te discussiëren, het is gewoon zo. Er wordt geen toekomstige wenselijke situatie beschreven.
De belasting op sigaretten moet nog verder omhoog.
A
Standpunt
B
Geen standpunt

Slide 19 - Quizvraag

Wel een standpunt: er wordt een voorstel voor een toekomstige wenselijke situatie gegeven (de belasting MOET volgens de schrijver omhoog)
Zou het niet beter zijn als de minister de zomervakantie met twee weken inkort?
A
Standpunt
B
Geen standpunt

Slide 20 - Quizvraag

Geen standpunt, maar een vraag (tenzij de schrijver zelf het antwoord op de vraag ook geeft in de tekst).
Hoe maak je hier een standpunt van:
Het zou beter zijn als de minister de zomervakantie met twee weken inkort.
De overheid zou het inzetten van jonge kinderen als influencer zo snel mogelijk moeten verbieden.
A
Standpunt
B
Geen standpunt

Slide 21 - Quizvraag

Wel een standpunt: er wordt een voorstel voor een toekomstige wenselijke situatie gegeven (er MOET volgens de schrijver een verbod op jonge influencers komen)
Wat valt je op aan de
formulering van een standpunt?

Slide 22 - Woordweb

Vaak wordt een (on)wenselijke toekomstige situatie beschreven die er nu nog niet is, vaak gaat het om een verbod, of het invoeren of veranderen van iets.

Veel gebruikte woorden bij het formuleren van een standpunt: zou, moeten, verbod, ...

Objectief:
zonder oordeel,  een meetbare en controleerbare waarneming 

Feit: 
objectieve en controleerbare informatie, het ís zo

Subjectief:
een persoonlijke interpretatie  van, of jouw oordeel over een waarneming

Mening / standpunt:
een oordeel over iets/iemand, verschilt per persoon

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Standpunt, mening, argument, feit
  1. Een standpunt is iets wat jij vindt, gebaseerd op een persoonlijke mening (subjectief).
  2. Een argument gebruik je bij de onderbouwing van jouw standpunt en is de reden waaróm jij iets vindt.
  3. Een sterk argument is vaak gebaseerd op objectieve feiten, waarmee je kunt aantonen dat je geen onzin praat.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoorbeeld...
  1. Particulier vuurwerk met Oud en Nieuw moet verboden worden... (standpunt)
  2. ..., want vuurwerk is gevaarlijk. (argument)
  3. Vuurwerk bevat verschillende explosieve en chemische stoffen. Er wordt veel vuurwerk tegelijkertijd afgestoken in een straat. Er zijn jaarlijks ... doden en gewonden door vuurwerk. (feiten)

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies