Werkwoorden

Hoofdstuk 2 Spelling en Grammatica

Doel: 
Ik weet wat werkwoorden zijn
Ik kan werkwoorden vervoegen in de tt en vt.
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2 Spelling en Grammatica

Doel: 
Ik weet wat werkwoorden zijn
Ik kan werkwoorden vervoegen in de tt en vt.

Slide 1 - Tekstslide

Stam van een werkwoord
Om een werkwoord te kunnen vervoegen moet je de stam van een werkwoord weten.


Hele werkwoord
Stam
bereiden
(ik) bereid
drinken
(ik) drink
slurpen
(ik) slurp)

Slide 2 - Tekstslide

Stam
Om de stam van een werkwoord te weten te komen haal je 
-en van het hele werkwoord af.

Lusten-Lust                                                 

Raspen- Rasp

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 1
Maak opdracht 1 op bladzijde 110

timer
3:00

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de stam van
werken

Slide 5 - Open vraag

wat is de stam van
kijken

Slide 6 - Open vraag

wat is de stam van
roepen

Slide 7 - Open vraag

Lange klank in het hele werkwoord

Als je in het hele werkwoord een lange klank hoort: 
aa-oo-ee-uu  dan schrijf je in de stam ook een lange klank.


Hele werkwoord
Stam
koken
kook
eten
eet
braden
braad

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 2
Maak opdracht 2 op bladzijde 110

timer
3:00

Slide 9 - Tekstslide

wat is de stam van
lopen

Slide 10 - Open vraag

wat is de stam van
maken

Slide 11 - Open vraag

Werkwoorden die eindigen op v of z
In het Nederlands eindigen werkwoorden nooit op een v of een z.

Een V wordt een F
Een Z wordt een S
Hele werkwoord
stam
proeven
proef
vriezen
vries
kluiven
kluif

Slide 12 - Tekstslide

wat is de stam van
blozen

Slide 13 - Open vraag

wat is de stam van
niezen

Slide 14 - Open vraag

wat is de stam van
graven

Slide 15 - Open vraag

opdracht 
Maak opdracht 3 op bladzijde 111

timer
3:00

Slide 16 - Tekstslide