Zinsontleding LV TL1 (Talent

Welkom in de les
Zinsontleding - lijdend voorwerp
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom in de les
Zinsontleding - lijdend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Je weet al ...
  • hoe je de persoonsvorm kunt vinden.
  • hoe je de zin moet verdelen in zinsdelen.
  • hoe je het onderwerp kunt vinden.
  • hoe je het werkwoordelijk gezegde kunt vinden.

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel voor deze les
  • Ik kan het lijdend voorwerp benoemen in een zin.

Deze week:
  • Ik kan het meewerkend voorwerp in een zin benoemen.
  • Ik kan de bijwoordelijke bepalingen in een zin benoemen.

Slide 3 - Tekstslide

Benoem de zinsdelen van de volgende zin: 
Mandy moet lang wachten op de trein.
Persoonsvorm
Gezegde
Onderwerp
Mandy
moet
lang
wachten
op de trein.

Slide 4 - Sleepvraag

Benoem de zinsdelen van de volgende zin: 
Joris heeft zijn moeder een cadeau gegeven.
Persoonsvorm
Gezegde
Onderwerp
Lijdend
voorwerp
Joris
heeft
zijn moeder
een cadeau
gegeven.

Slide 5 - Sleepvraag

Het lijdend voorwerp
Joris / heeft / zijn moeder / een cadeau / gegeven.
pv = heeft, wg = heeft gegeven.
Onderwerp: wie/wat + wg, dus: wie heeft gegeven? Joris!

In bijna elke zin vinden we een onderwerp. In veel zinnen komt ook een tweede rol voorbij, deze noemen we het lijdend voorwerp.
Het lijdend voorwerp komt voor in zinnen waar iemand iets doet.
Voorbeeld: iemand feliciteren, iets repareren, iets maken.

Slide 6 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp
Joris / heeft / zijn moeder / een cadeau / gegeven.
   o           wg                                                                    wg

Het lijdend voorwerp vind je door de volgende vraag te stellen:
LV = wie/wat + wg + o?
Wat heeft Joris gegeven? Een cadeau!


Slide 7 - Tekstslide

De postbode / gaf / het pakketje / aan de buren.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
de postbode
B
gaf
C
het pakketje
D
aan de buren

Slide 8 - Quizvraag

Laura / heeft / haar huiswerk / toch / gemaakt.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
heeft gemaakt
B
Laura
C
toch
D
haar huiswerk

Slide 9 - Quizvraag

Welke vraag kun je stellen om achter het lijdend voorwerp in de zin te komen?

Slide 10 - Open vraag

Klopt dit?

In een zin zit altijd een lijdend voorwerp. 
A
nee
B
ja

Slide 11 - Quizvraag

Aan de slag

Wat: maak opdracht 4, 8, 13, 15, 18 en 19 van Talent 3.7
Wat: maak de opdrachten digitaal. Lukt dit niet? Dan in je boek.
Hoe: camera aan.
Tijd: ik zeg wanneer we weer verder gaan.

Klaar? Ga lezen in je boek voor fictie.

Slide 12 - Tekstslide