taalverzorging 3m oefentoets

extra oefening/ oefentoets 
taalverzorging periode 4 
Mavo3

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

extra oefening/ oefentoets 
taalverzorging periode 4 
Mavo3

Slide 1 - Tekstslide

Wat hoort er bij redekundig ontleden?
A
PV - OW - WG
B
ZN - BN - PV
C
PV - OW - OLW
D
OW - ZN - VZ

Slide 2 - Quizvraag

Redekundig ontleden is
A
de woordsoorten benoemen
B
de zinsdelen benoemen
C
het verdelen van de zin in zinsdelen

Slide 3 - Quizvraag

Weet je nog de stappen bij het benoemen van zinsdelen? Sleep de vakjes rechts naar de juiste stap.
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Stap 5
LV
OW
WG
Zinsdelen benoemen
PV

Slide 4 - Sleepvraag

Niemand heeft mij iets gevraagd. 
Benoem het zinsdeel 'iets'
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Onderwerp (ow)
werkwoordelijk gezegde (wg)
naamwoordelijk gezegde (ng)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
bijwoordelijke
bepaling (bwb)

Slide 5 - Sleepvraag

Benoem de zinsdelen van de volgende zin: 
Joris heeft zijn moeder een cadeau gegeven.
Persoonsvorm
Gezegde
Onderwerp
Lijdend
voorwerp
Joris
heeft
zijn moeder
een cadeau
gegeven.

Slide 6 - Sleepvraag

Kloppen de leestekens?
A
Robin zei: 'Wie gaat er mee naar de Mac?'
B
Robin zei Wie gaat er mee naar de Mac?
C
Robin zei: Wie gaat er mee naar de Mac?
D
Robin zei 'Wie gaat er mee naar de Mac?'

Slide 7 - Quizvraag

Wat is juist?
Let op de leestekens
A
Bert als je klaar bent mag je gaan.
B
Bert, als je klaar bent mag je gaan.
C
Bert, als je klaar bent, mag je gaan.
D
Bert als je klaar bent, mag je gaan.

Slide 8 - Quizvraag

leestekens zijn:
A
alleen hoofdletters
B
hoofdletters, komma's, punten en vraagtekens
C
punten, vraagtekens, uitroeptekens, komma's,
D
A,B en C zijn juist

Slide 9 - Quizvraag

Werkwoordspelling
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 10 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Waalwijk.
B
Gisteren verhuisten we naar Sprang-Capelle.
C
Gisteren zijn we naar Drunen verhuisd.
D
Gisteren zijn we naar Waspik verhuist.

Slide 11 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Groningen.
B
Gisteren verhuisten we naar Groningen.

Slide 12 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
hij heeft de boel belazerd
B
hij heeft de boel belazert

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het voegwoord in deze zin? Sleep dit woord hier naar toe.
Ellis
zal
haar
diploma
wel
halen
mits
ze
deze
week
begint
met
leren.

Slide 14 - Sleepvraag

Sleep de 2 persoonsvormen en het voegwoord naar de zwarte vakken. Let op: je hoeft niet alle woorden te verslepen. Druk op 'klaar' als je klaar bent.
Persoonsvormen:
Voegwoord
John
kan 
niet meer
pinnen
want
hij 
is
zijn pincode
vergeten.

Slide 15 - Sleepvraag

Schrijf de koppeltekens op de juiste plaats:
brutoinkomen
A
bruto inkomen
B
bruto-inkomen
C
brutoin-komen

Slide 16 - Quizvraag

Schrijf de koppeltekens op de juiste plaats:
chefkok
A
chef kok
B
chef-kok

Slide 17 - Quizvraag

Schrijf de koppeltekens op de juiste plaats:
maag darm stelsel
A
maag-darm-stelsel
B
maag-darmstelsel

Slide 18 - Quizvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 19 - Sleepvraag

Signaalwoord
Verwijswoord
echter
bovendien
hoewel
en
hij 
zij
die
dat

Slide 20 - Sleepvraag

Dit is de jurk die mevrouw Houkes droeg.
Hij was vreselijk lelijk.
lidwoord
verwijswoord
zelfstandig naamwoord
werkwoord
bijvoeglijk naamwoord
Houkes
droeg
Hij
lelijk
de

Slide 21 - Sleepvraag

samenstelling
A
2 of meer verschillende woorden die dezelfde betekenis hebben
B
combinatie van 2 of meer woorden die niet los kunnen voorkomen
C
2 of meer verschillende woorden die een verschillende betekenis hebben
D
combinatie van 2 of meer woorden die elk ook los kunnen voorkomen

Slide 22 - Quizvraag

Wat is een samenstelling
A
zwaaien
B
wangen
C
springen
D
kaasschaaf

Slide 23 - Quizvraag

Wat is geen samenstelling?
A
jongensboek
B
stadsschouwburg
C
gewitte
D
apetrots

Slide 24 - Quizvraag

Persoonsvorm TT enkelvoud
A
Jij word ziek
B
Jij werd ziek
C
Jij wordt ziek
D
Jij werdt ziek

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm tt?
'Ik (worden) vandaag zestien'
A
word
B
wordt

Slide 26 - Quizvraag

Geef de juiste persoonsvorm tt
'(melden) u zich aan!
A
meld
B
meldt

Slide 27 - Quizvraag

De persoonsvorm TT in enkelvoud
is altijd .....
A
stam
B
stam + t
C
infinitief
D
stam + d

Slide 28 - Quizvraag

Wat is een voltooid deelwoord?
A
Heel werkwoord
B
Persoonsvorm
C
ge-be-her-ver-er-ont woorden
D
Werkwoordelijk gezegde

Slide 29 - Quizvraag

Voltooid deelwoord
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 30 - Quizvraag


Trema
Wanneer gebruik je een trema?
A
Als binnen een woord klinkers botsen
B
Gewoon omdat het leuk staat.
C
als het een samenstelling is
D
als je denkt dat het moet, er is geen regel voor

Slide 31 - Quizvraag

Trema?

A
Industriele
B
industriële

Slide 32 - Quizvraag

Trema of geen trema?
A
financien
B
financiën

Slide 33 - Quizvraag

einde van de oefentoets


Heel veel succes met leren!!!

Slide 34 - Tekstslide