- Belangrijkste wat een schrijver over het onderwerp duidelijk wil maken.
- Eigenlijk een samenvatting in 1 zin
- Titel, inleiding, slot
- Een hele zin (die bijna nooit letterlijk in de tekst staat)
- Nooit een vraag
Examen:
- Wat is de hoofdgedachte van tekst 3?
Slide 3 - Tekstslide
Welke functies kan een inleiding van een tekst hebben?
Slide 4 - Open vraag
Functies inleiding
- De aandacht van de lezers trekken (leuk) - Aanleiding benoemen
- Het onderwerp introduceren/ een verwachting scheppen ('gewoontjes', vrij feitelijk/zakelijk) -
Slide 5 - Tekstslide
De kern
- De kern is het middenstuk van de tekst en kan uit meerdere alinea's bestaan.
- De alinea's hoeven niet allemaal een tussenkopje/deeltitel te hebben.
De verschillende deelonderwerpen komen aan de orde. In de kern wordt eigenlijk het onderwerp dus verder uitgewerkt.
Slide 6 - Tekstslide
Welke functies kan een slot hebben?
Slide 7 - Open vraag
Slot
- Een samenvatting geven - Een conclusie trekken (standpunt, eindoordeel) - Een toekomstverwachting schetsen - Een aanbeveling doen
- Een oproep doen
Slide 8 - Tekstslide
Voorbeeld tekst
Je hoort steeds vaker dat suiker uit suikerhoudende dranken extra slecht is voor je gezondheid. Waarom eigenlijk precies?
In suikerhoudende dranken als frisdrank zit veel energie uit suiker. De dranken verzadigen echter veel minder goed dan vast voedsel. Hierdoor wordt de energie die iemand inneemt met .....
Slide 9 - Tekstslide
Is de tekst een inleiding of een slot?
A
inleiding
B
slot
Slide 10 - Quizvraag
Ander voorbeeld
Je hoort ouderen vaak zeggen: “Vroeger was alles beter!” Vroeger speelden de kinderen buiten in plaats van de hele dag naar hun tablet te staren. Vroeger praatten mensen met elkaar in plaats van een afstandelijk Whatsapp-berichtje te sturen. Vroeger kon je spontaan bij iemand op de koffie in plaats van een afspraak te moeten maken in de digitale agenda’s. Klopt dit wel? Was vroeger daadwerkelijk alles beter dan nu?
Slide 11 - Tekstslide
Welke ->belangrijkste<- functie heeft deze inleiding?
A
Vraag stellen
B
Aandacht trekken
C
Een verwachting scheppen
D
Het onderwerp introduceren
Slide 12 - Quizvraag
Kortom: Maak tijd vrij in je drukke agenda om met je partner door te brengen! Als je vriend of vriendin graag een avondje op de bank doorbrengt om gezellig samen film te kijken, kies er dan voor om thuis te blijven in plaats van op stap te gaan met vrienden. Het is cliché, maar waar: een relatie bestaat uit geven en nemen!
Slide 13 - Tekstslide
Welke ->belangrijkste<- functie heeft het slot?
A
Een samenvatting geven
B
Een toekomstverwachting schetsen
C
Een conclusie trekken
D
Een aanbeveling doen
Slide 14 - Quizvraag
Signaalwoorden
Slide 15 - Tekstslide
Welke signaalwoorden ken je nog?
Slide 16 - Open vraag
Signaalwoorden
Ik ben naar de stad geweest. Ik heb een trui gekocht. Ik heb een broek gekocht. Ik heb schoenen gekocht.
Ik ben naar de stad geweest en daar heb ik een trui gekocht. Ook heb ik een broek gekocht. Verder heb ik nog schoenen gekocht.
Slide 17 - Tekstslide
Een aantal tekstverbanden + signaalwoorden
Tegenstelling: maar, hoewel, toch, daarentegen
Vergelijking: evenals, zo
Oorzaak/gevolg: daardoor, doordat, het gevolg is, vanwege
Opsomming: en, ook, nog, bovendien, verder, tevens, ten eerste, ten tweede, ten slotte, vervolgens
Slide 19 - Tekstslide
Met welk tekstverband hebben we hier te maken?
Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op mijn bruiloft.
A
Oorzaak-gevolg
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Voorbeeld
Slide 20 - Quizvraag
Met welk tekstverband hebben we hier te maken?
Als jij mijn tas inpakt, koop ik onderweg iets lekkers voor je.
A
Volgorde van tijd
B
Opsomming
C
Voorwaarde
D
Voorbeeld
Slide 21 - Quizvraag
Verwijswoorden
Slide 22 - Tekstslide
Tekststructuren
Veel teksten zijn opgebouwd volgens een vaste structuur.
Het is belangrijk dat je die herkent, omdat je daardoor de tekst beter begrijpt. Ook kan er een vraag op het examen komen over welke structuur de tekst is.
Slide 23 - Tekstslide
Probleem - oplossingsstructuur
Inleiding: probleem
Middenstuk: oorzaken, gevolgen en mogelijke oplossingen
Slot: de beste oplossing
Slide 24 - Tekstslide
Verklaringsstructuur
Inleiding: beschrijving verschijnsel
Middenstuk: redenen, oorzaken en gevolgen
Slot: beste verklaring, samenvatting
Slide 25 - Tekstslide
argumentatiestructuur
Inleiding | stelling/standpunt
Middenstuk | argumentatie
Slot | samenvatting of conclusie
Slide 26 - Tekstslide
Vraag – antwoordstructuur
Inleiding | vraag
Middenstuk | antwoorden
Slot | samenvatting of conclusie
Slide 27 - Tekstslide
Je hoort ouderen vaak zeggen: “Vroeger was alles beter!” Vroeger speelden de kinderen buiten in plaats van de hele dag naar hun tablet te staren. Vroeger praatten mensen met elkaar in plaats van een afstandelijk Whatsapp-berichtje te sturen. Vroeger kon je spontaan bij iemand op de koffie in plaats van een afspraak te moeten maken in de digitale agenda’s. Klopt dit wel? Was vroeger daadwerkelijk alles beter dan nu?
Slide 28 - Tekstslide
Welke tekststructuur kun je herkennen
A
Probleem-oplossingsstructuur
B
Vraag-antwoordstructuur
C
Verleden/heden/toekomststructuur
D
Voor-en nadelenstructuur
Slide 29 - Quizvraag
Artikel 'wegwerpeconomie'
Je leest de tekst in groepjes van 3 en bedenkt 10 vragen voor een ander groepje. (zie document met begrippen)
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.