Leesvaardigheid H1 t/m H6 samenvatting. Nieuw Nederlands hv1
LEesVAardigheid - LEVA
LEESVAARDIGHED
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1
In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
LEesVAardigheid - LEVA
LEESVAARDIGHED
Slide 1 - Tekstslide
Samenvatting theorie H1 t/m H6
leesstrategieën
onderwerp en hoofdgedachte
inleiding, slot en deelonderwerpen
alinea en kernzin
tekstverbanden en signaalwoorden
tekstdoel en -soort
Slide 2 - Tekstslide
0
Slide 3 - Video
Slide 4 - Tekstslide
Onderwerp
Slide 5 - Tekstslide
Het onderwerp van een tekst
Iedere tekst gaat ergens over.
Als je het onderwerp van een tekst wilt weten, stel je jezelf de vraag: Waar gaat deze tekst over?
Het onderwerp schrijf je zo kort en precies mogelijk op.
Je antwoord bestaat uit één of enkele woorden (geen hele zin met werkwoorden)
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Zo vind je het onderwerp van een tekst:
- kijk naar de titel
- kijk naar de illustraties (plaatjes)
- kijk naar eventuele tussenkopjes
- let op andersgedruktewoorden
- lees de eerste alinea
Als je dit doet, dan gebruik je de strategie: oriënterend lezen
Daarna schrijf je in 1 of een paar woorden op waar de tekst overgaat!
Slide 8 - Tekstslide
Op welk leesmanier vind je het onderwerp van de tekst?
A
Globaal lezen
B
Oriënterend lezen
C
Precies lezen
D
Zoekend lezen
Slide 9 - Quizvraag
Hoe vind ik het onderwerp van een tekst?
A
Door alleen naar de titel te kijken.
B
Door te kijken naar de titel en tussenkopjes
C
Door de inleiding te lezen en te kijken naar de tussenkopjes.
D
Door te kijken naar de tussenkopjes, titel, illustraties en de inleiding te lezen.
Slide 10 - Quizvraag
Onderwerp en hoofdgedachte
Een tekst heeft natuurlijk altijd een ONDERWERP.
Daarnaast heeft elke tekst een HOOFDGEDACHTE.
Deze moet je zelf kunnen bepalen!
Slide 11 - Tekstslide
Wat is het onderwerp van deze tekst?
In het schooljaar 2019-2020 gingen de centrale examens niet door vanwege Corona. Veel leerlingen vonden dit erg jammer. Ze hadden graag willen ervaren hoe het zou zijn om samen in een gymzaal de examens te moeten maken. Nu er geen examens zijn gemaakt, weten de leerlingen ook niet of ze ooit officieel geslaagd zouden zijn. Hopelijk gaan dit schooljaar de examens wel gewoon door.
Slide 12 - Open vraag
Hoofdgedachte
Het belangrijkste wat er over het onderwerp wordt gezegd is de hoofdgedachte.
Dat is wel een hele zin, maar geen vraagzin!
Ook de hoofdgedachte vind je meestal in de inleiding of aan het einde van de tekst
Slide 13 - Tekstslide
De hoofdgedachte.
De hoofdgedachte van de hele tekst is het belangrijkste wat er over het onderwerp gezegd wordt.
Slide 14 - Tekstslide
Inleiding, slot en hoofdgedachte
Slide 15 - Tekstslide
Inleiding
Hierin wordt duidelijk wat het onderwerpvan een tekst is.
Je vindt hier vaak een voorbeeld, een grappig verhaaltje (anekdote).
De lezer wordt nieuwsgierig gemaakt naar de rest van de tekst.
Kan uit meerdere alinea's bestaan.
Slide 16 - Tekstslide
Slot
Het laatste deel van een tekst.
Je vindt hier een conclusie of samenvatting.
Er wordt naar de toekomst gekeken.
Er wordt aangehaakt bij de inleiding.
Er wordt een advies gegeven.
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Video
Hoofdgedachte
De hoofdgedachte is een volledige zin die samenvat wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt.
De hoofdgedachte vind je vaak in de inleiding of het slot van een tekst. Soms staat de hoofdgedachte letterlijk in de tekst, soms moet je de hoofdgedachte zelf samenstellen.
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Video
De hoofdgedachte...
A
staat altijd in de inleiding.
B
staat altijd in het slot.
C
moet je altijd zelf bedenken.
D
staat vaak in de inleiding of het slot.
Slide 21 - Quizvraag
Wat is de hoofdgedachte?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.
Slide 22 - Quizvraag
De hoofdgedachte is...
A
de kernzin
B
de hoofdzaken
C
het belangrijkste van een tekst in één zin.
D
de samenvatting
Slide 23 - Quizvraag
Deelonderwerp
Slide 24 - Tekstslide
Een tekst bestaat vaak uit drie delen
Inleiding - middenstuk - slot.
In het middenstuk staat de meeste informatie (kern).
Er worden verschillende aspecten van het onderwerp besproken. Dit noem je: deelonderwerpen (tussenkopjes).
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Video
Hoe vind je deelonderwerpen?
Je leest de tekst globaal.
Dit betekent: de eerste en laatste zin van alle alinea's lezen.
Als je iets wilt opzoeken, ga je zoekend lezen.
Let dan op: tussenkopjes, anders gedrukte woorden, opvallende tekens.
Slide 27 - Tekstslide
In welk deel van de tekst vind je de kern (het belangrijkste)?
A
inleiding
B
middenstuk
C
slot
D
inleiding en slot
Slide 28 - Quizvraag
Hoe bepaal je passende tussenkopjes (deelonderwerpen)?
A
door globaal te lezen
B
door zoekend te lezen
C
door oriënterend te lezen
D
door precies te lezen
Slide 29 - Quizvraag
Wat doe je als je in een folder de openingstijden van een dierentuin zoekt?
A
De hele tekst precies lezen
B
zoekend lezen
C
oriënterend lezen
D
globaal lezen
Slide 30 - Quizvraag
Alinea's en kernzinnen
Slide 31 - Tekstslide
Dus de structuur van een alinea is: Kernzin – uitwerking.
Slide 32 - Tekstslide
Kernzinnen
De kernzin kan op verschillende plaatsen in de alinea staan:
- De kernzin is de eerste zin van de alinea;
- De kernzin is de tweede zin, na de inleidende zin;
-heel soms staat de kernzin midden in de alinea;
- De kernzin is de laatste zin van de alinea.
Slide 33 - Tekstslide
Alinea en Kernzin
Kernzin
uitleg of voorbeelden
Wat weet jij er nog van?
Slide 34 - Tekstslide
Aantekening
Alinea's
- Hoofdzaak
belangrijk
kernzin
- Bijzaak
minder belangrijk
voorbeelden en uitleg
Slide 35 - Tekstslide
Tekstverbanden en signaalwoorden
Slide 36 - Tekstslide
In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Dat noem je een tekstverband.
Je kunt een tekstverband vaak herkennen aan signaalwoorden.
Slide 37 - Tekstslide
Slide 38 - Video
Slide 39 - Tekstslide
Bij welk tekstverband hoort het signaalwoord 'ook'?
A
concluderend tekstverband
B
chronologisch tekstverband
C
redengevend tekstverband
D
opsommend tekstverband
Slide 40 - Quizvraag
Bij welk tekstverband hoort het signaalwoord 'binnenkort'?
A
chronologisch tekstverband
B
opsommend tekstverband
C
tegenstellend tekstverband
D
toelichtend tekstverband
Slide 41 - Quizvraag
Het regent, maar toch schijnt de zon.
A
opsommend tekstverband
B
chronologisch tekstverband
C
tegenstellend tekstverband
D
toelichtend tekstverband
Slide 42 - Quizvraag
Signaalwoord ’bijvoorbeeld’ verwijst naar een
A
samenvattend tekstverband
B
toelichtend tekstverband
C
tegenstellend tekstverband
D
opsommend
tekstverband
Slide 43 - Quizvraag
Tekstsoorten - en doelen
Slide 44 - Tekstslide
Tekstdoelen
Elke tekst wordt geschreven met een reden.
De schrijver wil iets bereiken --> heeft een doel.