Examen domein E

Examen domein E
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Examen domein E

Slide 1 - Tekstslide

Intertemporele ruil
Ruil over tijd. !!Je verschuift consumptie!!

Sparen: je spaart nu om later meer te kunnen consumeren
Studie: nu investeren, later meer verdienen
Lenen: nu kopen, later terugbetalen. 

Slide 2 - Tekstslide

Prijs van tijd
Algemene prijs van tijd: rente bij de bank
Individuele prijs van tijd: rente die jij wilt hebben of betalen

Ga je lenen: individuele prijs van tijd is groter dan algemene
Ga je sparen: je vindt de algemene prijs van tijd genoeg, dus is jouw individuele prijs van tijd lager

Slide 3 - Tekstslide

Argumentatie lenen sparen
Hoge tijdsvoorkeur: je consumeert het liefste direct. Je gaat dus lenen. Je waardeert huidige consumptie meer dan in toekomst.

Risico aversie: als je risicoavers bent, dan leen je minder snel en spaar je sneller om klappen op te vangen. 

Slide 4 - Tekstslide

Hoogte rente afhankelijk van:
Lange looptijd: meer risico op inflatie, dus hogere rente op lenen
Risico lener is hoog: daardoor hogere rente. 

Stel, je koopt een huis van 400.000 met een lening van €450.000, dat is risicovol voor de bank, dus hogere rente. 


Slide 5 - Tekstslide

Rente hoogtes:
Staatsobligatie: staat gaat niet failliet. Nederland is gezond, dus weinig risico. Rente is laag. Bij een bedrijfslening is het risico al wat hoger, dus hogere rente.

Consumentenkrediet of rood staan: hoge rente. Risicovol voor de banken, dus meer vergoeding

Slide 6 - Tekstslide

Reële en nominale grootheden
Nominaal: rente bij de  bank. 

Wanneer je nominaal corrigeert voor de inflatie, weet je met hoeveel procent je reële spaargeld groeit. 

Slide 7 - Tekstslide

Cijfervoorbeeld
De rente op sparen is 3 jaar lang 3%.
De inflatie is in die 3 jaar: 2%, 1% en 1,5%.

Bereken de reële waardeverandering van het spaargeld na 3 jaar. 

Ric = nic / pic x 100

Slide 8 - Tekstslide

Inflatie
Sparen: spaargeld wordt minder waard door inflatie. De reële waarde daalt dus.

Door inflatie is dit positief voor mensen die geld lenen. Voorbeeld: je hebt een hypotheek op je huis voor €750 per maand. Door inflatie gaan lonen op den duur stijgen. Je maandbedrag verandert niet. Positief dus. 

Slide 9 - Tekstslide

Financiële sector
Banken en verzekeraars. Zij bemiddelen tussen vragers en aanbieders van kapitaal (leners en spaarders)

Slide 10 - Tekstslide

Banken: wanbetaling en info-asymmetrie (1.5)
Mensen moeten een enorme vragenlijst invullen voordat ze een lening krijgen: dit om het risico op wanbetaling te voorkomen.

Je hoeft je studieschuld niet aan te geven. Banken hebben beperkt zicht op hun klant: informatieasymmetrie. Daardoor soms hogere rente bij lenen. 

Slide 11 - Tekstslide

Publiek kapitaal (1.7)
Is van het publiek (bevolking) Regelt de overheid, bijvoorbeeld infrastructuur
Super belangrijk voor de economische groei van een land. Dit is goed voor de internationale concurrentiepositie. 

Ruilen over tijd: nu investeren in je land, zorgt later voor meer groei (+ meer belasting)

Slide 12 - Tekstslide

Privaat kapitaal (1.7)
Investeringen van bedrijven dragen bij aan de groei van een land. Denk aan ASML --> Chipfabrikant.

Draagt ontzettend veel bij aan de groei van de economie van een land. 

Ruilen over tijd: nu investeren, later meer rendement. 

Slide 13 - Tekstslide

Verschil voorraad en stroomgrootheid *(1.8)

Stroomgrootheden --> worden gemeten over een bepaalde periode. (Loon, belasting, rente)

Voorraadgrootheden: Worden gemeten op een bepaald moment (Vermogen, spaargeld, tekorten)


Slide 14 - Tekstslide

Beleid overheid (1.9)
Schuld van de overheid per jaar : Jarenlang meer uitgaven dan inkomsten. = Begrotingstekort (Max 3% BBP)

Opgebouwde schuld: staatsschuld  (Max 60% BBP)

Dit kost uiteraard rente, waardoor de schuld nog meer kan stijgen.


Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Uitgestelde belasting
Schuld moet worden terugbetaald

Overheid heeft geld nodig om dat te kunnen betalen. Wie gaat zorgen voor die inkomsten? Juist, de burgers. 

In de toekomst dus meer belasting= uitgestelde belasting. 

Slide 17 - Tekstslide

Inkomsten overheid

Slide 18 - Tekstslide

Overheidsontvangsten
Directe belastingen --> Betaal je direct, over je loon
Indirecte belastingen --> BTW, gaat eerst naar de winkel, daarna overheid
Sociale premies --> Werkenden betalen premies aan overheid voor bijv. AOW en WW

Overig --> Inkomsten staatsloterij, boetes, ...

Slide 19 - Tekstslide

Uitgaven overheid
Subsidies --> Cultuur, projecten, zonnepanelen..
Overheidsconsumptie --> Betalen van ambtenarensalarissen, kosten gebouwen overheid, printpapier, blabla 
Overheidsinvesteringen --> Investeren wegen en dijken, defensie, onderwijs
Overdrachtsuitgaven --> Uitkeringen aan mensen die werkloos zijn


Slide 20 - Tekstslide

Uitgaven overheid

Slide 21 - Tekstslide

Belastingspreiding overheid
Als de overheid een accijns wil voeren van €1,-

2 periodes lang €0,50 heffen levert de overheid meer op dan één periode €1,-

Hierdoor wordt welvaartsverlies gespreid in de tijd.
Leren: 2x de helft heffen is beter dan één keer heel

Slide 22 - Tekstslide

Ruilen over tijd: Pensioen
Wanneer mensen 67 worden, hebben ze recht op:

AOW (Algemene ouderdomswet) --> Geldt voor elke Nederlander
Aanvullend pensioen --> Spaar je zelf voor bij een pensioenfonds

Slide 23 - Tekstslide

Omslagstelsel
AOW! = intergenerationeel

Werkende generatie betaalt premies
Mensen die 67+ zijn ontvangen dit geld.

Geld dat OMGESLAGEN wordt tussen generaties = omslagstelsel

Slide 24 - Tekstslide

Kapitaaldekkingsstelsel
Je legt premie in bij een pensioenfonds. 

Fonds belegt dat geld

Bij 67+ krijg je elke maand pensioen (+AOW dus).
Als het slecht gaat met aandelen, is dat slecht voor de pensioenpot. 

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Dekkingsgraad 
Huidig vermogen / toekomstige verplichtingen x 100

>100% betekent dat een pensioenfonds de financiële verplichtingen kan voldoen
< 100% heeft een pensioenfonds niet alle geld meer in de pot wat er destijds is gespaard .

Slide 27 - Tekstslide

Pensioenen en AOW
Waardevast: pensioenen worden geïndexeerd (aangepast aan de inflatie) = sws koopkrachtbehoud
Welvaarstvast: pensioenen stijgen net zo hard als de gemiddelde inkomens in een land

Slide 28 - Tekstslide

Problemen

Groep 67+ wordt steeds groter tov aantal werkenden
Oplossingen:
- Langer werken
- Premie omhoog
- Uitkering omlaag

Slide 29 - Tekstslide