proeftoets grammatica Schritt 23-28

proeftoets grammatica Schritt 23-25
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

proeftoets grammatica Schritt 23-25

Slide 1 - Tekstslide

Schritt 23
Vul de juiste vormen van de regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige en voltooide tijd in.

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdregel (feesttenten)
FE-
ich
spiele
du
spielst
er / sie / es
spielt
wir
spielen
ihr
spielt
sie / Sie
spielen

Slide 3 - Tekstslide

Uitzonderingen - (e)ettenten
ich
heiße
du 
heißt
er / sie / es
heißt
wir
heißen
ihr
heißt
sie / Sie 
heißen
de EETTENTEN-regel gebruik je als de stam op een -s, -ß, of -z eindigt.

Slide 4 - Tekstslide

Hoe gebruik je deze regels?
1. Neem de stam van het werkwoord 
2. Kijk welk persoonlijk voornaamwoord in de zin staat.
3. Kijk welke regel je moet toepassen. 

Slide 5 - Tekstslide

Oefenen met de FEESTTENTEN-REGEL

Slide 6 - Tekstslide


hören
Wir __________ atemlos zu.
A
höre
B
hört
C
hören
D
hörst

Slide 7 - Quizvraag

antworten

Wer ...... auf diese schwierige Frage?
A
antworten
B
antwortet
C
antwortest
D
antwort

Slide 8 - Quizvraag


versorgen

Du __________ das Haustier.
A
versorgt
B
versorgst
C
versorg
D
versorget

Slide 9 - Quizvraag


heißen

Unser Hund __________ Jette.
A
heiße
B
heißt
C
heißen
D
heißst

Slide 10 - Quizvraag


lieben
............ ihr die Kaninchen?
A
lieben
B
liebt
C
liebe
D
liebst

Slide 11 - Quizvraag

reden
Was ______ ihr?
A
redet
B
redest
C
reden
D
rede

Slide 12 - Quizvraag

bestellen
Was _____ ihr?
A
bestellet
B
bestellst
C
bestellen
D
bestellt

Slide 13 - Quizvraag

de voltooid t.t. (das Perfekt)
basisregel
ge + stam + t
gewohnt
stam op -d of -t
ge + stam + et
gearbeitet
ww zoals atmen, regnen
ge + stam + et
geregnet
ww op -ieren
stam + t
studiert
niet- scheidbare ww
stam + t
bestellt
sterke ww
ge + stam + en
gelaufen

Slide 14 - Tekstslide


Das Perfekt von kaufen ist:
A
gekauft
B
kauft
C
kaufet
D
gekaufen

Slide 15 - Quizvraag


Das Perfekt von studieren ist:
A
gestudiert
B
studiert
C
gestudieret
D
studieret

Slide 16 - Quizvraag


Das Perfekt von wohnen ist:
A
gewohnet
B
wohnt
C
wohnen
D
gewohnt

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de juiste hij-vorm in Perfekt van het werkwoord hören?
A
er hat gehört
B
er hat gehörd
C
er hat gehöret

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de juiste hij-vorm in Perfekt van het werkwoord tanzen?
A
er hat getanzt
B
er hat getanzet
C
er hat getanzd

Slide 19 - Quizvraag

Schritt 25
De regelmatige werkwoorden in de verleden tijd vervoegen.

Slide 20 - Tekstslide

1. stam +te bij alle vormen

2. bij du+ st/ ihr +t/ wir/sie,Sie +n
ich
wohnte
*
du
wohnte
st
er/sie/es
wohnte
*
wir
wohnte
n
ihr
wohnte
t
sie/Sie
wohnte
n

Slide 21 - Tekstslide

Stamm auf -d oder -t? 
atmen, öffnen, regnen, rechnen, zeichnen
ete 

ich
arbeitete
*
du
arbeitete
st
er/sie/es
arbeitete
*
wir
arbeitete
n
ihr
arbeitete
t
sie/Sie
arbeitete
n

Slide 22 - Tekstslide

verleden tijd
Das neue Fahrrad (kosten) €300,-

Slide 23 - Open vraag

verleden tijd:
zeichnen
Mühelos __________ Vincent ein Pferd.
A
zeichnet
B
zeichne
C
zeichnete
D
zeichent

Slide 24 - Quizvraag

verleden tijd
stimmen

Nach unserer Meinung __________ da was nicht.
A
stimt
B
stimmte
C
stimmtest
D
stimmt

Slide 25 - Quizvraag

Ergänze im Präteritum: "Er ....(wohnen) schon länger in Deutschland.
A
wohnte
B
wohne
C
wohntet
D
wohnen

Slide 26 - Quizvraag

verleden tijd: machen

Es ....... richtig Spaß, das Lied zu singen.
A
macht
B
machte
C
machtet
D
machst

Slide 27 - Quizvraag

verleden tijd: reisen
Du ............ immer mit dem Flugzeug, stimmt's?
A
reistest
B
reistst
C
reist
D
reistet

Slide 28 - Quizvraag