Les 09 - Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

Lijdend en meewerkend voorwerp
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Lijdend en meewerkend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen 
Als het goed is, weet je aan het eind van de les: 
- wat de kenmerken en functies van het lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp zijn; 
- hoe je het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp kunt benoemen. 

Slide 2 - Tekstslide

Foutje....
Bij het bepalen van de werkwoordstijden heb ik aangegeven dat je als eerst de vraag moet stellen: 
'Staat er een voltooid deelwoord in de zin' 

Dit is onjuist; de vraag die je wel moet stellen luidt: 
'Is er een vorm van zijn of hebben als hulpwerkwoord?'
Pas dit aan in je aantekeningen...

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk bespreken
Bespreek het huiswerk met je buurman of buurvrouw en geef aan als er vragen zijn. De antwoorden worden straks op het bord geprojecteerd. 

Slide 4 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp 
Zoals het woord het al zegt, is het lijdend voorwerp niet degene die iets doet; het lijdend voorwerp ondergaat een handeling. 

Iets of iemand anders 'doet' dus iets met het lijdend voorwerp. 


Slide 5 - Tekstslide

Kenmerken van het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp kan een los woord zijn, maar ook een woordgroep. 

Als je van een actieve zin een passieve zin maakt, wordt het lijdend voorwerp het onderwerp. 

In een enkelvoudige zin met een naamwoordelijk gezegde kan geen lijdend voorwerp voorkomen. 

Slide 6 - Tekstslide

Hoe vinden we het lijdend voorwerp?
Om het lijdend voorwerp te vinden, moeten we al weten wat de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp zijn. 

We vinden het door de volgende vraag te stellen: 
Wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld 
De spits heeft weer een prachtig doelpunt gescoord. 

Stap 1: Wat is de persoonsvorm? 
Stap 2: Wat is het onderwerp? 
Stap 3: Wat is het werkwoordelijk gezegde? 

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld 
De spits heeft weer een prachtig doelpunt gescoord. 

Stap 1: Wat is de persoonsvorm? heeft
Stap 2: Wat is het onderwerp? De spits
Stap 3: Wat is het werkwoordelijk gezegde? heeft gescoord

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld 
De spits heeft weer een prachtig doelpunt gescoord. 

Stap 1: Wat is de persoonsvorm? heeft
Stap 2: Wat is het onderwerp? De spits
Stap 3: Wat is het werkwoordelijk gezegde? heeft gescoord

We stellen de vraag: Wat heeft de spits gescoord?

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag
Ga nu aan het werk met opdracht 1 op pagina 106. 
We kijken straks verder, naar het meewerkend voorwerp. 

Slide 11 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp
In sommige zinnen komt er naast het onderwerp en het lijdend voorwerp nog 'een derde partij' voor. Deze partij ontvangt meestal iets of de anderen 'doen iets voor hem'. 

Deze 'derde partij' noemen we het meewerkend voorwerp. 

Slide 12 - Tekstslide

Eigenschappen meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp kan een woord zijn, maar ook een woordgroep.

Als het meewerkend voorwerp vóór het lijdend voorwerp staat, kun je er 'aan' of 'voor' voor zetten. Als dit er al staat, kun je het weglaten. 

Slide 13 - Tekstslide

Benoemen meewerkend voorwerp
Ook om het meewerkend voorwerp te benoemen, is het van belang dat we al een aantal andere zinsdelen hebben benoemd. 

We vinden het meewerkend voorwerp door de vraag te stellen: 

Aan of voor + wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? 

Slide 14 - Tekstslide

Ezelsbruggetje
Niet alle werkwoorden kunnen een lijdend en/of een meewerkend voorwerp voortbrengen. 

Als we 'iets' voor een werkwoord kunnen zetten, kan dit werkwoord een lijdend voorwerp voortbrengen. 

Als we 'iets aan iemand' voor een werkwoord kunnen zetten, kan dit werkwoord zowel een lijdend als een meewerkend voorwerp voortbrengen. 

Slide 15 - Tekstslide

Bijvoorbeeld
Ik heb mijn moeder een bos bloemen gegeven. 

Slide 16 - Tekstslide

Bijvoorbeeld
Ik heb mijn moeder een bos bloemen gegeven. 

Aan of voor + wie of wat + heb (persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde) + ik (onderwerp) + een bos bloemen (lijdend voorwerp) + gegeven (werkwoordelijk gezegde)?

De vraag luidt: Aan wie heb ik een bos bloemen gegeven? 

Slide 17 - Tekstslide

Let op
Het meewerkend voorwerp kan ook voorkomen in zinnen met een naamwoordelijk gezegde. 

Bijvoorbeeld: 
Zij is heel lief voor mij geweest. 

Slide 18 - Tekstslide

Aan het werk
Werk nu aan opdracht 2 tot en met 8 op pagina 106 en 107. 

Slide 19 - Tekstslide