Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
oefenen GRAMMATICA BLOK 5 2BK (rvl)
herhaling grammatica blok 5
1 / 51
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 2
In deze les zitten
51 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
herhaling grammatica blok 5
Slide 1 - Tekstslide
Welke volgorde hebben de stappen van ontleden?
A
ond - pv - zinsdelen - lv - bwb
B
pv - bwb - wwg - zinsdelen - ond
C
mw - ond - lv - wwg - bwb
D
pv - wwg - ond - lv -mw-bwb
Slide 2 - Quizvraag
Zoek de pv:
Waarom heb jij gisteren gelogen?
A
waarom
B
gelogen
C
jij
D
heb
Slide 3 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm?
Ik ging te laat slapen.
A
ging
B
ik
C
slapen
Slide 4 - Quizvraag
Zoek de pv:
Nederland is een heerlijk land om in te wonen.
A
wonen
B
is
C
land
D
te
Slide 5 - Quizvraag
Kunnen slakken zonder hun huisje leven?
pv =
wwg =
A
pv: kunnen wwg: leven
B
pv: kunnen wwg: kunnen leven
C
pv: leven wwg: kunnen leven
D
pv: slakken wwg: slakken leven
Slide 6 - Quizvraag
Wat is het onderwerp?
De leerling leert het onderwerp vinden.
A
de leerling
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het onderwerp?
Mevrouw van Rijen legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw van Rijen
B
legt
C
het onderwerp
D
uit
Slide 8 - Quizvraag
Heeft elke zin een lijdend voorwerp?
A
Ja
B
Nee
Slide 9 - Quizvraag
Ik rijd vijftig kilometer.
In deze zin staat ...
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp
Slide 10 - Quizvraag
Ze gaat naar de bioscoop met haar vriendin.
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp
Slide 11 - Quizvraag
Thomas heeft Marieke bloemen gegeven.
lijdend voorwerp =
A
Er is geen lijdend voorwerp
B
Thomas
C
Marieke
D
bloemen
Slide 12 - Quizvraag
In de zin:
Op maandagmiddag zit zij met al haar vrienden te chillen.
A
zit geen lijdend voorwerp
B
is 'met haar vrienden' het lijdend voorwerp
C
is 'te chillen' lijdend voorwerp
D
is 'op maandagmiddag' lijdend voorwerp.
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
Sophie doet jou de groeten.
A
Geen lijdend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten
Slide 14 - Quizvraag
Jan gaf de toets aan de leraar.
Wat is 'Jan'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
Slide 15 - Quizvraag
Jan gaf de toets aan de leraar.
Wat is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
Slide 16 - Quizvraag
Jan gaf de toets aan de leraar.
Wat is 'aan de leraar'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
Slide 17 - Quizvraag
Is dit een meewerkend voorwerp?
'We willen een cadeaubon kopen
voor
de trainer
.'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp
Slide 18 - Quizvraag
Is dit een meewerkend voorwerp?
Hij geeft al zijn geld aan arme mensen.
aan arme mensen =
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp
Slide 19 - Quizvraag
Is dit een meewerkend voorwerp?
Hij laat al zijn geld na
aan
zijn dochters
.
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp
Slide 20 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp?
Sophie doet jou de groeten
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten
Slide 21 - Quizvraag
Gaan jullie de burgemeester interviewen?
Het meewerkend voorwerp is:
A
gaan interviewen
B
de burgemeester
C
geen meewerkend voorwerp
D
jullie
Slide 22 - Quizvraag
Leer mij die goocheltruck eens.... !
Het meewerkend voorwerp =
A
leer
B
mij
C
die goocheltruck
D
geen meewerkend voorwerp in deze zin
Slide 23 - Quizvraag
Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
Slide 24 - Quizvraag
Heeft een zin altijd een bijwoordelijke bepaling?
A
ja
B
nee
Slide 25 - Quizvraag
Een goede juwelier werkt precies.
precies is een..
A
bijwoordelijke bepaling
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
Slide 26 - Quizvraag
Gisteren heb ik mijn voetbalwedstrijd gewonnen.
Wat is 'gisteren'?
A
onderwerp
B
Bijwoordelijke bepaling
C
Lijdend voorwerp
D
Meewerkend voorwerp
Slide 27 - Quizvraag
Het water is tijdelijk afgesloten.
bijwoordelijke bepaling =
A
het water
B
is afgesloten
C
tijdelijk
Slide 28 - Quizvraag
De docent Nederlands heeft Julian na schooltijd geduldig geholpen.
bijwoordelijke bepaling =
A
heeft geholpen
B
de docent Nederlands
C
Julian
D
na schooltijd
Slide 29 - Quizvraag
Na afloop van het geslaagde schoolfeest heeft de directeur de leerlingen met veel waardering toegesproken.
bijwoordelijke bepaling =
A
heeft toegesproken
B
de directeur
C
de leerlingen
D
na afloop van het geslaagde schoolfeest
Slide 30 - Quizvraag
Vanavond gaan wij feesten!
persoonsvorm =
Slide 31 - Open vraag
De hond is allergisch voor schapen.
onderwerp =
Slide 32 - Open vraag
Zij heeft dat al gedaan.
lijdend voorwerp =
Slide 33 - Open vraag
De laagstaande zon verblindde de automobilisten.
lijdend voorwerp =
Slide 34 - Open vraag
Kunnen wij jou een bezoek brengen?
meewerkend voorwerp = …
Slide 35 - Open vraag
Het meewerkend voorwerp =
De boer geeft de paarden hooi.
Slide 36 - Open vraag
Ik schenk mijn vriendin een armbandje.
meewerkend voorwerp = …
Slide 37 - Open vraag
Ik geef een cadeau aan mijn tante.
meewerkend voorwerp =
Slide 38 - Open vraag
Jullie moeten de buren niets beloven
bijwoordelijke bepaling =
Slide 39 - Open vraag
wederkerende voornaamwoorden.
Vul op de puntjes de juiste wederkerende voornaamwoorden in.
Slide 40 - Tekstslide
U verspreekt ...
Slide 41 - Open vraag
De leerlingen gedroegen ... voorbeeldig.
Slide 42 - Open vraag
Ik erger ... verschrikkelijk
Slide 43 - Open vraag
Een traumahelikopter vliegt ongeveer 240 kilometer per uur. Omdat hij geen last heeft van files, bruggen en stoplichten is hij snel op de juiste plek.
Hoeveel zelfstandige naamwoorden staan hierboven?
A
4
B
5
C
6
D
7
Slide 44 - Quizvraag
'Landen is een makkie. De heli kan namelijk recht naar beneden zakken.'
Hoeveel lidwoorden staan hierboven?
A
1
B
2
C
3
D
er staan geen lidwoorden in.
Slide 45 - Quizvraag
'Een traumahelicopterteam bestaat altijd uit drie mensen. De piloot, een verpleegkundige en een chirurg die kan opereren op straat als dat nodig is.'
hoeveel werkwoorden staan in de zin hierboven?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 46 - Quizvraag
Een traumahelikopter komt alleen als één of meerdere mensen zwaargewond zijn. Zeven op de tien keer is dat door een verkeersongeluk.
Hoeveel voorzetsels staan in de zin hierboven?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 47 - Quizvraag
Op nummer twee en drie staan bedrijfsongevallen en steekpartijen.
Noteer de zelfstandige naamwoorden
Slide 48 - Open vraag
De medewerkers van de snelle helikopter werken vreselijk hard.
Het is zwaar werk en je moet heel nauwkeurig werken.
Noteer de bijvoeglijke naamwoorden.
Slide 49 - Open vraag
Als er een telefoontje binnenkomt, hangt het hulpteam binnen twee minuten in de lucht.
Noteer de voorzetsels
Slide 50 - Open vraag
Klaar.
Slide 51 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
SO GRAMMATICA BLOK 5 mavo
November 2022
- Les met
51 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 2
Meewerkend voorwerp
Maart 2024
- Les met
19 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Grammatica - Meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling
Juni 2024
- Les met
13 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
Zinsdelen: persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling
September 2024
- Les met
44 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 2
H1 Grammatica zinsdelen
September 2020
- Les met
36 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g, t
Leerjaar 3
Grammatica - Meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling
Februari 2021
- Les met
13 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
HA1: Grammatica: meewerkend voorwerp
Maart 2022
- Les met
19 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Zinsdelen: persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling
April 2024
- Les met
34 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 2