Kijk je huiswerk (opdracht 2 t/m 5 van spelling) na in stilte.
Klaar? --> lezen in leesboek.
timer
10:00
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1
In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 80 min
Onderdelen in deze les
l
Goedemorgen klas 1D
Voorbereiden toets!
Kijk je huiswerk (opdracht 2 t/m 5 van spelling) na in stilte.
Klaar? --> lezen in leesboek.
timer
10:00
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Doel: ik weet wat ik (nog) moet leren voor de toets.
Slide 2 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Wat gaan we doen vandaag?
-Vragen over spelling 5 min
-Herhaling theorie + KO invullen 20 min
-Oefentoets maken 30 min
-Bespreken 15 min
-Beterspellen 5 min
Slide 3 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Als je de betekenis van een woord niet kent, kun je op zoek gaan naar een bekend deel van het woord.
Samengestelde woorden
woorden met een voorvoegsel
woorden met een achtervoegsel
Woordenschat
Slide 4 - Tekstslide
Uitleg:
Een voegwoord ‘voegt’ of ‘metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar.
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.
Vertelt iets over een zelfstandig naamwoord. Je zegt bijvoorbeeld: Wat een leuke fiets! Het bijvoeglijk naamwoord leuke vertelt iets over het zelfstandig naamwoord fiets.
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Slide 5 - Tekstslide
Uitleg:
Een voegwoord ‘voegt’ of ‘metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar.
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.
staat meestal vóór een zelfstandig naamwoord: mooie film
soms achter een zelfstandig naamwoord: de film is mooi
Een bn heeft een korte (mooi) en een lange (mooie) vorm.
Je kan 'de trap van vergelijking' gebruiken: mooi - mooier - mooist
Bn vinden:
Slide 6 - Tekstslide
Uitleg:
Een voegwoord ‘voegt’ of ‘metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar.
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.
zegt van welk materiaal iets is gemaakt: zilveren oorbel, plastic beker
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Slide 7 - Tekstslide
Uitleg:
Een voegwoord ‘voegt’ of ‘metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar.
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.
Met een verwijswoord kun je ''verwijzen'' naar woorden die je eerder in je zinnen al gebruikt hebt.
Verwijswoorden
Slide 8 - Tekstslide
Uitleg:
Een voegwoord ‘voegt’ of ‘metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar.
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.
Met een verwijswoord kun je ''verwijzen'' naar woorden die je eerder in je zinnen al gebruikt hebt.
Johan komt morgen wat later. Hij wil eerst een gitaar kopen.
met ''Hij'' wordt Johan bedoelt --> hij verwijst naar Johan --> Hij=verwijswoord
Verwijswoorden
Slide 9 - Tekstslide
Uitleg:
Een voegwoord ‘voegt’ of ‘metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar.
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.
Verwijswoorden
Zelfstandig naamwoord
Verwijswoord
enkelvoud, mannelijk
hij, hem, deze, die
enkelvoud, vrouwelijk
zij(ze), haar, deze, die
enkelvoud, onzijdig
het, dit, dat
meervoud
zij, ze, hen, hun, deze, die
Slide 10 - Tekstslide
Uitleg:
Een voegwoord ‘voegt’ of ‘metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar.
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.
De klank verandert niet --> zwak werkwoord.
zwakke werkwoorden
Slide 11 - Tekstslide
Uitleg:
Een voegwoord ‘voegt’ of ‘metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar.
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.
De klank verandert niet --> zwak werkwoord.
rijden-reden
geven-gaven
printen-printten
klagen-klaagden
dansen-dansten
zwakke werkwoorden
Slide 12 - Tekstslide
Uitleg:
Een voegwoord ‘voegt’ of ‘metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar.
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.
De klank verandert niet --> zwak werkwoord.
rijden-reden
geven-gaven
printen-printten
klagen-klaagden
dansen-dansten
zwakke werkwoorden
Slide 13 - Tekstslide
Uitleg:
Een voegwoord ‘voegt’ of ‘metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar.
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.
De klank verandert niet --> zwak werkwoord.
Enkelvoud(1 persoon) --> ik-vorm+ de/te
Meervoud(meerdere personen) --> ik-vorm+ den/ten
zwakke werkwoorden
Slide 14 - Tekstslide
Uitleg:
Een voegwoord ‘voegt’ of ‘metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar.
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.
De klank verandert niet --> zwak werkwoord.
Enkelvoud(1 persoon) --> ik-vorm+ de/te
Meervoud(meerdere personen) --> ik-vorm+ den/ten
Afhankelijk van laatste letter van de ik-vorm --> kijken naar 't kofschip
zwakke werkwoorden
Slide 15 - Tekstslide
Uitleg:
Een voegwoord ‘voegt’ of ‘metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar.
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.
Enkelvoud(1 persoon) --> ik-vorm+ de/te
Meervoud(meerdere personen) --> ik-vorm+ den/ten
Afhankelijk van laatste letter van de ik-vorm --> kijken naar 't kofschip
laatste letter in 't kofschip --> + te (enk), + ten (meerv)
laatste letter niet in 't kofschip --> + de (enk) + den (meerv)
zwakke werkwoorden
Slide 16 - Tekstslide
Uitleg:
Een voegwoord ‘voegt’ of ‘metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar.
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.
Met een verwijswoord kun je ''verwijzen'' naar woorden die je eerder in je zinnen al gebruikt hebt.
Johan komt morgen wat later. Hij wil eerst een gitaar kopen.
Verwijswoorden
Slide 17 - Tekstslide
Uitleg:
Een voegwoord ‘voegt’ of ‘metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar.
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.
Met een verwijswoord kun je ''verwijzen'' naar woorden die je eerder in je zinnen al gebruikt hebt.
Johan komt morgen wat later. Hij wil eerst een gitaar kopen.
met ''Hij'' wordt Johan bedoelt --> hij verwijst naar Johan --> Hij=verwijswoord
Verwijswoorden
Slide 18 - Tekstslide
Uitleg:
Een voegwoord ‘voegt’ of ‘metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar.
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.
Met een verwijswoord kun je ''verwijzen'' naar woorden die je eerder in je zinnen al gebruikt hebt.
Ik ga mijn horloge ruilen. Ik vind dat het te groot is.
Verwijswoorden
Slide 19 - Tekstslide
Uitleg:
Een voegwoord ‘voegt’ of ‘metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar.
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.
Met een verwijswoord kun je ''verwijzen'' naar woorden die je eerder in je zinnen al gebruikt hebt.
Ik ga mijn horloge ruilen. Ik vind dat het te groot is.
met ''het' wordt mijn horloge bedoelt --> het verwijst naar mijn horloge --> Het=verwijswoord
Verwijswoorden
Slide 20 - Tekstslide
Uitleg:
Een voegwoord ‘voegt’ of ‘metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar.
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.
Verwijswoorden
Zelfstandig naamwoord
Verwijswoord
enkelvoud, mannelijk
hij, hem, deze, die
enkelvoud, vrouwelijk
zij(ze), haar, deze, die
enkelvoud, onzijdig
het, dit, dat
meervoud
zij, ze, hen, hun, deze, die
Slide 21 - Tekstslide
Uitleg:
Een voegwoord ‘voegt’ of ‘metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar.
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.
Jolanda keek boos naar Frank, maar die(-->Frank) negeerde haar(-->Jolanda).
Bij Van Haren zijn schoenen te koop die jij mooi vindt. Wil je die(--> schoenen) nog kopen?
Verwijswoorden
Slide 22 - Tekstslide
Uitleg:
Een voegwoord ‘voegt’ of ‘metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar.
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.
Oefentoets maken
In stilte en alleen!
klaar? --> leren met kennisoverzicht, lezen in leesboek, tekenen
timer
30:00
Slide 23 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Bespreken oefentoets
Pak een andere kleur pen!
Slide 24 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Zelfstandig werken
Je maakt opdracht 2 t/m 5 op blz. 137 (dit is je huiswerk)