Bij een werkwoordelijk gezegde is er iemand die of iets wat iets doet of ondergaat. Er is dus een handeling.
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden uit de hoofdzin.
Soms is er ook een niet-werkwoordelijk deel, bijvoorbeeld bij:
Ik zit al uren te wachten. wg = zit te wachten
Ik ben aan het fietsen. wg = ben aan het fietsen
Zonder deze woorden klopt het zinsdeel niet meer (dus niet 'zit wachten' en 'ben fietsen')