zinsdelen benoemen - pv, ow, ww.gez, lvw

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

De persoonsvorm kan ik vinden door:

1. te vragen wie het doet
2. er een vraag van te maken

de persoonsvorm is een:

1. een persoon
2. een werkwoord

Otto heeft een goede vraag gesteld.
Wat is de persoonsvorm in deze zin?

1. Otto
2. vraag
3. heeft
4. heeft gesteld

Sara bedenkt een antwoord op de moeilijke vraag.
Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Het onderwerp is:

1. een werkwoord
2. een zelfstandig naamwoord

het onderwerp kun je vinden door:

1. te vragen wie of wat doet het.
2. door de zin in de verleden tijd te zetten.

Op zaterdag slapen mijn zus en ik uit.
Wat is het onderwerp?

het (werkwoordelijk) gezegde bestaat uit:

1. het bijvoeglijk naamwoord.
2. alle werkwoorden in de zin.

Ik zou graag een kopje koffie willen.
Wat is het ww gezegde?

1. zou
2. zou graag
3. willen
4. zou willen

Het lijdend voorwerp kun je vinden door:

1. te vragen wie of wat + onderwerp + ww gezegde.
2. de zin in de verleden tijd te zetten.

Ik heb een mooi boek gekregen.
Wat is het lijdend voorwerp?

1. heb
2. een mooi boek
3. een boek
4. heb gekregen

De architect heeft een bijzondere woning ontworpen.
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Ik heb mijn boek uitgelezen.
Wat is het persoonlijk voornaamwoord?

1. Ik
2. mijn

Ik heb mijn boek uitgelezen.
Wat is 'mijn'?

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Hij schrijft een verhaal in zijn schrift.
Wat is het persoonlijk vnw?

Hij schijft een verhaal in zijn schrift.
Wat is het bezittelijk vnw?