Les 1 mavo 2

Goedemorgen! 
Planning van vandaag:
Vragen over paragraaf 1.1 
Nakijken paragraaf 1.1

Uitleg paragraaf 1.2
Aan de slag met de opdrachten!

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Goedemorgen! 
Planning van vandaag:
Vragen over paragraaf 1.1 
Nakijken paragraaf 1.1

Uitleg paragraaf 1.2
Aan de slag met de opdrachten!

Slide 1 - Tekstslide

Hoe noemen we in de economie een klant?
A
Producent
B
Consument

Slide 2 - Quizvraag

Geef een voorbeeld van een basisbehoefte

Slide 3 - Open vraag

Wat is GEEN dienst?
A
Knipbeurt bij kapper
B
Taxi-ritje
C
Telefoonreparatie
D
Blikje cola

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het gemiddelde van deze getallenreeks?
3 - 6 - 11 - 40 - 47

Slide 5 - Open vraag

1)  Er is veel keus, veel merken met verschillende uitvoeringen, veel verschillen in prijs.
 



2) Basisbehoeften, bijvoorbeeld: brood, huurhuis, spijkerbroek.
Overige behoeften, bijvoorbeeld: scooter, smartphone, tv.

3) a)  Bijvoorbeeld: een glaasje cola, een banaan, een jas.
b)  Bijvoorbeeld: een computerspel, een e-bike, sieraden.

4)  Vooral bij de supermarkt.

5) a)  Winkel 1 en 3 verkopen goederen. Winkel 2 verkoopt diensten.
b)  Winkel 1 verkoopt horloges, maar ook diensten zoals het vervangen van een batterijtje in je horloge.

6) a)  Goederen: scooter, helm, benzine.
Diensten: scooterverzekering, onderhoudsbeurt.
b)  Gebruiksgoederen: scooter, helm.
Verbruiksgoederen: benzine.

7)  € 6,49     € 131,65     € 143.312         € 17,50
Let op: komma achter de hele euro’s, punt alleen bij duizendtallen.

























































Slide 6 - Tekstslide

8)  a)  € 3,87
b)  € 3,87 ‒ € 2,49 = € 1,38
c)  € 2,49 ÷ 3 = € 0,83

9) a)  wel
b)  wel
c)  niet (want je koopt ze niet om in je eigen behoeften te voorzien)

10) Zelfvoorziening
11)  1 geld
2 tijd

12)  B

13) a)  Onjuist (9 + 7,5 + 8 + 5,7) ÷ 4 = 7,55 à 7,6
b)  Juist (6 × 2 + 7,3 + 6,7) ÷ 4 = 6,5
c)  Onjuist (5,6 + 6,1 + 5,5 + 7,2 × 2) ÷ 5 = 6,32 à 6,3
d Onjuist (8,7 + 6,8 + 6,4 × 2 + 9) ÷ 5 = 7,46 à 7,5


























































14) € 7,35 ÷ 3 = € 2,45

 
15) a) € 185,68 + € 73,27 + € 68,16 + € 19,61 + € 86,36 + € 38,36 + € 11,80 = € 483,24

b) € 483,24 ÷ 7 = € 69,03 

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen 1.2
Je weet waardoor mensen verschillende behoeften hebben
Je kent het verschil tussen sociale en commerciële beïnvloeding
Je weet waarom fabrikanten en winkeliers reclame maken
Je kunt met een percentage een getal uitrekenen

Slide 8 - Tekstslide

Budget
In paragraaf 1 hebben we het gehad over behoeften. Voor iedereen zijn de behoeften verschillend, dit kan ook afhangen van het budget

Een budget is het geld waarover je kunt beschikken

Slide 9 - Tekstslide

Beïnvloeding
Ook kan het zo zijn dat je behoeften verschillen van iemand anders, omdat je beïnvloed bent 

Sociale beïnvloeding: Je bent beïnvloed door familie of vrienden om iets te kopen. Voorbeeld: zij zeggen dat je je appels moet kopen bij de Albert Heijn
Commerciële beïnvloeding: Je bent beïnvloed door winkeliers of fabrikanten, door bijvoorbeeld reclame! 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Aan de slag! 
Maken paragraaf 1.2 opdrachten 16 t/m 25

Slide 12 - Tekstslide