In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Video
Hoe zou het kunnen dat mensen dit verschillend horen?
Wat je brein ervan maakt verschilt per persoon. Dat zou met je leeftijd te maken hebben. Hoe ouder je bent, hoe minder gevoelig je wordt voor hoge tonen.
Omdat Laurel op een lagere frequentie wordt afgespeeld dan Yanny, horen oudere mensen waarschijnlijk makkelijker Laurel dan Yanny.
Slide 2 - Tekstslide
De speakers van een stereoinstallatie maken geluid. Tijdens een feestje staat de muziek hard aan. Wat voel je als je een hand op de speaker houdt?
A
De speaker beweegt niet
B
De speaker is warm
C
De speaker trilt
Slide 3 - Quizvraag
Met je oren kun je geluid waarnemen. Welk onderdeel van je oor trilt met de geluidstrillingen mee?
A
De stembanden
B
Het slakkenhuis
C
Het trommelvlies
D
De gehoorgang
Slide 4 - Quizvraag
Slide 5 - Tekstslide
Mensen maken geluid met hun stem. De lucht in de mond is dan aan het trillen. Wat brengt de lucht aan het trillen?
A
De tong
B
De mond
C
De stembanden
D
De longen
Slide 6 - Quizvraag
Slide 7 - Video
De stem van een meisje is meestal ..................... dan de stem van een jongen.
Een basgitaar maakt een ............... geluid dan een viool.
Als je dichter bij de snelweg komt, wordt het geluid steeds ...........................................
harder
zachter
Hoger
Lager
Slide 8 - Sleepvraag
Op een popconcert kun je speciale pluggen kopen. Deze stop je in je oren.
Waarvoor dienen deze pluggen?
A
Je kunt elkaar dan beter verstaan
B
Je kunt de muziek dan beter horen
C
Om gehoorschade te voorkomen
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Video
Vleermuizen jagen 's nachts op vliegende insecten.
Hoe kunnen ze de kleine insecten in het donker vinden?
Slide 11 - Open vraag
Slide 12 - Video
Welke beweringen over een microfoon en een speaker zijn waar?
A
Met een microfoon kun je geluid maken. Met een speaker vang je geluid op.
B
Met een microfoon kun je geluid opvangen. Een speaker maakt geluid.
C
Met zowel een speaker als microfoon kun je geluid maken.
D
Met zowel een speaker als microfoon kun je geluid opvangen.
Slide 13 - Quizvraag
Kies uit: 110, 70 of 30 decibel.
Geluidssterkte meet je in decibel.
De geluidssterkte van een betonboor is ..........
decibel.
Als je fluistert is de geluidssterkte .............
decibel.
De geluidssterkte van een stofzuiger is
......... decibel.
Slide 14 - Tekstslide
Als je dicht bij een autoweg woont, kun je last hebben van geluidsoverlast.
Hoe kan de geluidsoverlast beperkt worden?
Slide 15 - Open vraag
Slide 16 - Video
Geluidsbronnen
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Het is aan het onweren. Zie je eerder de flits of hoor je eerder de donder?
A
flits
B
donder
Slide 22 - Quizvraag
Tussenstof
Hoe snel het geluid zich verplaatst, verschilt van stof tot stof.
De geluidssnelheid in lucht is ongeveer 340 meter per seconde (≈ 1225 km/h).
Slide 23 - Tekstslide
Voorbeeldopdracht 1
Sarah begint het moment dat ze een bliksemflits ziet, de seconden te tellen. Ze stopt als ze de donder hoort. Ze heeft 18 seconden geteld.
Hoever kilometer is het onweer bij haar vandaan?
Slide 24 - Tekstslide
Voorbeeldopdracht 2
Willem is op vakantie in Oostenrijk. Tijdens een bergwandeling roept hij naar zijn beste vriend. Na zeven seconden hoort hij een echo.
Bereken hoe ver de rotswand die het geluid heeft teruggekaatst, van hem verwijderd is.
Slide 25 - Tekstslide
Voorbeeldopdracht
?
Gegevens (die je al weet)
Uitwerking
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Tekstslide
Voorbeeldopdracht 3
Walvissen communiceren met elkaar onder water. 2 walvissen (Jantje en Pien) zijn elkaar uit het oog verloren. Ze proberen elkaar te bereiken door geluid te maken over een afstand van 200 meter. Hoe lang duurt het voor de 2 walvissen elkaar horen?