Soms moet je een medeklinker verdubbelen: som – sommetje.
Slide 2 - Tekstslide
Let goed op:
Van sommige woorden op ng maak je het verkleinwoord met je; de g wordt dan een k: haring – harinkje.
Van andere woorden op ng maak je het verkleinwoord met etje:
ring – ringetje
Slide 3 - Tekstslide
Bij woorden die eindigen op de klinkers a, é, o en u wordt de klinker verdubbeld: pyjama – pyjamaatje; café – cafeetje; auto – autootje; paraplu – parapluutje.
Bij woorden op i verandert de i in ie: ski – skietje.
Slide 4 - Tekstslide
Bij woorden op medeklinker + y komt een apostrof: baby – baby’tje; maar als er een klinker voor de y staat, komt er geen apostrof: cowboy – cowboytje.
Bij afkortingen komt een apostrof: wc – wc’tje.
Korte klanken worden in het verkleinwoord soms lang: blad – blaadje.
Slide 5 - Tekstslide
Wat is het verkleinwoord van display
Slide 6 - Open vraag
Wat is het verkleinwoord van film
Slide 7 - Open vraag
Wat is het verkleinwoord van piano
Slide 8 - Open vraag
Wat is het verkleinwoord van pony
Slide 9 - Open vraag
Wat is het verkleinwoord van rekening
Slide 10 - Open vraag
Wat is het verkleinwoord van ster
Slide 11 - Open vraag
Wat is het verkleinwoord van baby
Slide 12 - Open vraag
Wat is het verkleinwoord van bal
Slide 13 - Open vraag
Wat is het verkleinwoord van menu
Slide 14 - Open vraag
Wat is het verkleinwoord van pluim
Slide 15 - Open vraag
Wat is het verkleinwoord van sprong
Slide 16 - Open vraag
Wat is het verkleinwoord van tuin
Slide 17 - Open vraag
Ga nu naar de digitale methode van Nieuw Nederlands en maak de opdrachten die ik heb klaargezet in de planning.