les bol 2 e jaar

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

les bol 2 e jaar
Na deze les kunnen jullie:

De definitie van palliatieve zorg en de vier fasen (ziekte-georiënteerde, symptoomgerichte, terminale zorg, en nazorg) benoemen.

Voorbeelden geven van situaties waarin een patiënt tussen de fasen overgaat.
De veelvoorkomende symptomen en klachten per fase beschrijven.

Hebben jullie een beter beeld wat palliatieve en terminale zorg inhoud en wat het werk van een verpleegkundige rondom deze patient inhoud





Slide 2 - Tekstslide

Wat is palliatieve zorg

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Video

Palliatieve fase
- Het moment waarop duidelijk wordt dat genezing niet (meer)       mogelijk is.
- Niet altijd makkelijk te markeren..., bij oncologische patiënten     vaak makkelijker dan bij chronische zieke.

Slide 5 - Tekstslide

Markering van de palliatieve fase
Stellen van de "surprise Question"

Slide 6 - Tekstslide

Welke ziektebeelden komen het meeste voor bij palliatieve patiënten?

Slide 7 - Tekstslide

  • Welke symptomen komen voor in de palliatieve fase?












Slide 8 - Tekstslide

Welke symptomen zien jullie in je werk?

Slide 9 - Tekstslide

Wat hoort bij Palliatieve zorg als taken van de verpleegkundige?
  • Pijn- en symptoombestrijding​​
  • Informatie​​
  • Emotionele steun​​
  • Geestelijke begeleiding/ rituelen​​
  • Begeleiding bij beslissingen rond levenseinde​​
  • Steun bij zorgtaken​​
  • Steun bij afscheid en praktische zaken
  • Zorg voor rust, privacy en sociale contacten
  • Goede hulpmiddelen en voorzieningen.












Slide 10 - Tekstslide

Palliatieve vs terminale zorg

Slide 11 - Tekstslide

Terminale zorg
  • zorg voor diegene die niet meer beter worden
  • Overlijden < 3 mnd
  • Richt zich op de kwaliteit van sterven


Symptomen controleren en verlichten


Behandelingen zijn alleen gericht op het verminderen van ongemak.
De zorgvrager is vaak niet meer in staat om zelf beslissingen te nemen.


Palliatieve zorg richt zich daartegen op de kwaliteit van leven.

Slide 12 - Tekstslide

Symptomen Terminale fase
  • Vermoeidheid
  • Pijn
  • Misselijk & Braken
  • Dyspnoe
  • Obstipatie
  • kans op Ileus
  • Delier
  • Angst

Slide 13 - Tekstslide

Waar kan een terminale zorgvrager bang voor zijn?
  • Pijn 
  • Stikken
  • Controle verlies
  • Afscheid nemen van naasten 
  • Sterven 
  • De dood 

Slide 14 - Tekstslide

Omgaan met de dood

Slide 15 - Tekstslide

Sterven
  • Mensen sterven steeds meer op latere leeftijd.

  • Veel mensen sterven niet thuis, maar in het ziekenhuis, verpleeghuis of in een hospice.




Slide 16 - Tekstslide

Wat is een hospice?



Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Link


Stervensbegeleiding is het ondersteunen van zorgvragers in hun laatste levensdagen.


Als verpleegkundige let je hierbij op:
  • ADL, welke handelingen wel en welke niet meer?
  • Medicatiegebruik (wat nog wel en wat niet?)
  • Emoties en wensen
  • Betrekken naasten
  • Pijn/ondraaglijk lijden
  • Comfort
  • Praktische zaken
  • Professionele afstand/nabijheid 

Slide 19 - Tekstslide

Omgaan met de dood
Ervaringen?
Omgeving?
Stage?
Op school?

Slide 20 - Tekstslide

Wat vindt of lijkt je moeilijk als een zorgvrager komt te overlijden?

Slide 21 - Open vraag

Vragende voornaamwoorden
  • Er zijn vier vragende voornaamwoorden (vrag.vnw):
    wie, wat, welk(e), wat voor (een).

  • Een vrag.vnw staat meestal aan het begin van een vraag. Welke spieren train je met hardlopen?

  • Wanneer een vrag.vnw midden in een zin staat, kun je er een vraag van maken waarin het vragend voornaamwoord vooraan komt te staan.

    Weet jij wie er morgen op je verjaardag komen
    Wie komen er vanavond op je verjaardag, weet jij dat?
    Wie = vragend voornaamwoord



Heb je nog vragen?

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Link

opdracht casus 
timer
20:00

Slide 24 - Tekstslide



Na het overlijden 

Slide 25 - Tekstslide

Het overlijden 
Iemand is overleden als er geen hartslag en geen ademhaling meer is 

Slide 26 - Tekstslide

Wat is het eerste wat je doet als een cliënt is overleden?
A
De uitvaartonderneming (laten) bellen
B
De gemeente vragen om toestemming voor crematie
C
De familie bellen om te zeggen dat hun familielid is overleden
D
Een arts raadplegen om de dood te laten vaststellen

Slide 27 - Quizvraag

Na het overlijden
Wanneer de dood is vastgesteld, moet een arts de lijkschouwing doen. 
Het doel hiervan is een niet-natuurlijke dood uit te sluiten. 
De overledene moet binnen drie uur geschouwd worden.

 Er moet wel direct geschouwd worden als de familie daarom vraagt of als er een vermoeden van een onnatuurlijke dood is.
 of bij lichaam aan de wetenschap stellen

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Wat is er aan de hand als er, na het overlijden, een gemeentelijke lijkschouwer komt?

Slide 30 - Open vraag

Niet natuurlijke dood
  • de dood als gevolg van ongeval, geweld, misdrijf, zelfmoord
  • de dood als gevolg van euthanasie 
  • bij fouten in zorgverlening (vb medicatiefout met dood als gevolg)
  • bij dood door een val 
  • bij overlijden na een week/ weken aan de gevolgen van incident 
  • bij minderjarige

Slide 31 - Tekstslide



Zorg na het overlijden 

Slide 32 - Tekstslide

Verzorging van het lichaam 
  • Leg cliënt op rug - hoofd op kussen - handen op de borst 
  • Vraag nabestaanden of het kunstgebit in moet, voordat mond wordt gesloten /  vraag arts om toestemming (- bij niet natuurlijke dood mag er niets veranderd worden)
  •  zet raam open of airco aan
  • iedereen mag het lichaam afleggen - overleg met nabestaanden
  • handdoek onder de kin.
  • welke houding in bed.
  • kath. en infuus etc uit.
  • Haren ? 
  • gezicht wassen?
  • inco aan?

Slide 33 - Tekstslide

bijzonderheden na overlijden:
obsuctie: precieze doodsoorzaak, erfelijke informatie, verbeteren van behandelingen (voor artsen)
sectie: onderzoek van het lichaam op verzoek van justitie
lichaam voor de wetenschap:  geen lichaam om afscheid van te nemen

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide