Werkwoordelijke gezegde

Wat is het werkwoordelijke gezegde?
Ik wil morgen fietsen.
1 / 16
volgende
Slide 1: Open vraag
TaalBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Wat is het werkwoordelijke gezegde?
Ik wil morgen fietsen.

Slide 1 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijke gezegde?
Wij hebben lekker gegeten.

Slide 2 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijke gezegde?
Hij gaat morgen wandelen.

Slide 3 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijke gezegde?
Hij heeft al een ontwerp getekend.

Slide 4 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijke gezegde?
Ilse heeft dat goed begrepen.

Slide 5 - Open vraag

Alle 5 de vragen goed?
Ga aan de slag met blz. 18 in je werkboek. 
Dit is ook een herhaling van het werkwoordelijke gezegde.

Vind het nog lastig?
Doe nog even mee met de juf.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Werkwoordelijke gezegde
Wat moet ik doen?
  1.  Wat is de persoonsvorm?
  2. Staan er nog andere werkwoorden in de zin?

Ik heb het goed begrepen.
Persoonsvorm = heb
Stap 2:
Zijn er nog andere werkwoorden?
begrepen.

Slide 8 - Tekstslide

Werkwoordelijke gezegde
Wat moet ik doen?
  1.  Wat is de persoonsvorm?
  2. Staan er nog andere werkwoorden in de zin?

Ik heb het goed begrepen.
Werkwoordelijke gezegde = persoonsvorm + andere werkwoorden.
Heb + begrepen


Slide 9 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Kinderen mogen niet werken.
A
mogen
B
werken
C
mogen werken
D
kinderen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de persoonvorm?
Kaya wil buiten zitten.
A
Kaya
B
wil zitten
C
wil
D
Zitten

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde:
Zou je dat morgen aan hem willen vragen?
A
zou vragen
B
je
C
vragen
D
zou willen vragen

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijke gezegde?
Jaco heeft gister gedanst.

Slide 13 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijke gezegde?
Die melk is niet te drinken.

Slide 14 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijke gezegde?
Ik zou graag een dag op school willen zitten.

Slide 15 - Open vraag

Ik vind het vinden van het werkwoordelijke gezegde nog moeilijk.
A
Ja, ik vind het moeilijk
B
Nee, ik kan zelf aan het werk.

Slide 16 - Quizvraag