spelling les II opdr 6 tm 8 (SLR)

spelling les 2
open je boek op bladzijde 26 

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

spelling les 2
open je boek op bladzijde 26 

Slide 1 - Tekstslide

Dictee
Juf leest het dictee voor. Schrijf het in je schrift. 

Slide 2 - Tekstslide

lesdoelen
na het volgen van deze les:

- weet je wanneer je hoofdletters moet gebruiken. 
- weet je hoe je woorden die eindigen op -heid, -teit, -lijk, en -ig moet spellen. 

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdletters
Je schrijft een hoofdletter aan het begin van een zin
Je schrijft namen altijd met een hoofdletter. 

Slide 4 - Tekstslide

Welke woorden moeten met een hoofdletter? Noteer ze allemaal!
(niet de hele zin opschrijven; alleen de woorden.)

mijn oom cees heeft jarenlang gewerkt bij de daf. hij was daar monteur. de daf is in eindhoven. daar maken ze vrachtwagens.

Slide 5 - Open vraag

teit of tijd? 
woorden die ECHT met tijd (dus de klok/kalender) te maken hebben schrijf je met 'tijd'. 
zomertijd - wintertijd - koffietijd - werktijd. 


Woorden die niets met 'tijd' (de klok/kalender) te maken hebben eindigen altijd op 'teit' 
puberteit - kwaliteit - majesteit - brutaliteit - 

Slide 6 - Tekstslide

 -ig of -ug'? 
Hoor je op het einde 'ig of ug'? En valt daar niet de nadruk op? Dan schrijf je altijd 'ig'. 
lenig - stevig 
Je kunt dit controleren: woorden die eindigen op 'ig' krijgen altijd een 'e' erachter als je het woord langer maakt:
lenig - lenige
stevig - stevige

Slide 7 - Tekstslide

-lijk of -luk? 
Als je op het einde van een woord -lijk of -luk hoort, dan schrijf je altijd -lijk. 
Lelijk - eerlijk 
Als je die woorden langer maakt, komt er een -e achter:
lelijke - eerlijke 

Slide 8 - Tekstslide

Wat een .... jongen!
A
eerlijke
B
eerluke
C
eerlijk
D
eerlik

Slide 9 - Quizvraag

Onze ... is een gezellige man
A
majestijt
B
majesteit
C
majestijd

Slide 10 - Quizvraag

Jan heeft 100 euro gewonnen. Die heeft echt ... gehad!
A
gelijk
B
geluk
C
geleik

Slide 11 - Quizvraag

huiswerk
maken: opdracht 6 tm 8 
blz. 27 en 28 

Slide 12 - Tekstslide