spelling blok 1 bk 2

SPELLING blok 1 bk2
herhaling: spelling persoonsvorm (1.6)
herhaling: spelling voltooid deelwoord (1.7)
nieuw: hoofdletters (1.8)
nieuw: lastige gevallen (1.9) 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

SPELLING blok 1 bk2
herhaling: spelling persoonsvorm (1.6)
herhaling: spelling voltooid deelwoord (1.7)
nieuw: hoofdletters (1.8)
nieuw: lastige gevallen (1.9) 

Slide 1 - Tekstslide

lesdoelen
na het volgen van deze les:
- heb je de regels over het spellen van de juiste persoonsvorm nog eens doorgenomen en hier oefeningen mee gemaakt. 
- kun je voltooid-deelwoorden goed spellen. 
- weet je wanneer je hoofdletters moet gebruiken. 
- weet je hoe je woorden die eindigen op -heid, -teit, -lijk, en -ig moet spellen. 

Slide 2 - Tekstslide

regels spelling persoonsvorm t.t
- bij ik schrijf je de ik-vorm
- bij jij/u/zij/het schrijf je de ik-vorm +t
- als jij/je achter de persoonsvorm staat, komt er geen extra t. 
- bij wij/julli/zij schrijf je het hele werkwoord. 

Slide 3 - Tekstslide

Piet ... (lopen) naar school.

Slide 4 - Open vraag

Piet ... (vinden) onderweg een tientje.

Slide 5 - Open vraag

... (vinden) jij Joop ook zo grappig?

Slide 6 - Open vraag

Wij .... (zoeken) de paaseieren.

Slide 7 - Open vraag

spelling voltooid deelwoord
klankveranderend:
de klank verandert als je het woord in de v.t. zet:
lopen - liepen

Bij klankveranderende werkwoorden hoor je hoe je het voltooid deelwoord spelt.
lopen - liepen - gelopen

Slide 8 - Tekstslide

Schrijf het voltooid deelwoord van
drinken

Slide 9 - Open vraag

Schrijf het voltooid deelwoord van
schrijven

Slide 10 - Open vraag

Schrijf het voltooid deelwoord van eten.

Slide 11 - Open vraag

Hoofdletters
Je schrijft een hoofdletter aan het begin van een zin
Je schrijft namen altijd met een hoofdletter. 

Slide 12 - Tekstslide

Welke woorden moeten met een hoofdletter? Noteer ze allemaal!
(niet de hele zin opschrijven; alleen de woorden.)

mijn oom cees heeft jarenlang gewerkt bij de daf. hij was daar monteur. de daf is in eindhoven. daar maken ze vrachtwagens.

Slide 13 - Open vraag

heid - teit 
Woorden die eindigen op -heid en -teit schrijf je altijd hetzelfde:
vrolijkheid
eenzaamheid
puberteit
kwaliteit

maar...

Slide 14 - Tekstslide

teit of tijd? 
woorden die ECHT met tijd te maken hebben schrijf je met 'tijd'. 
zomertijd - wintertijd - koffietijd - werktijd. 


Woorden die niets met 'tijd' (de klok) te maken hebben eindigen altijd op 'teit' 
puberteit - kwaliteit - majesteit - brutaliteit - 

Slide 15 - Tekstslide

 -ig of -ug'? 
Hoor je op het einde 'ig of ug'? En valt daar niet de nadruk op? Dan schrijf je altijd 'ig'. 
lenig - stevig 
je kunt dit controleren: woorden die eindigen op 'ig' krijgen altijd een 'e' erachter als je het woord langer maakt:
lenig - lenige
stevig - stevige

Slide 16 - Tekstslide

-lijk of -luk? 
Als je op het einde van een woord -lijk of -luk hoort, dan schrijf je altijd -lijk. 
Lelijk - eerlijk 
Als je die woorden langer maakt, komt er een -e achter:
lelijke - eerlijke 

Slide 17 - Tekstslide

Wat een .... jongen!
A
eerlijke
B
eerluke
C
eerlijk
D
eerlik

Slide 18 - Quizvraag

Onze ... is een gezellige man
A
majestijt
B
majesteit
C
majestijd

Slide 19 - Quizvraag

Jan heeft 100 euro gewonnen. Die heeft echt ... gehad!
A
gelijk
B
geluk
C
geleik

Slide 20 - Quizvraag

huiswerk
maken: opdracht 1 tm 8 
blz 24 tm 28

Slide 21 - Tekstslide