Gramm: taalkundig Blok 2 (1/3)

Welkom!

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NLMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom!

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?

- Terugblik (5')

- Huiswerk nabespreken (10')

   * opdr. 14 (vr. 1 en 2)

   * opdr. 16 (vr. 1 en 5)

- Lesdoelen doornemen (2')

- Instructie (5')

- Zelf aan de slag (20')

- Evaluatie (3')

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik (5')
Vorige week:
  • Het zelfstandig naamwoord (herhaling)
  • Het bijvoegelijk naamwoord (herhaling)
  • Het persoonlijk voornaamwoord (herhaling)
  • Het bezittelijk voornaamwoord
  • Het wederkerend voornaamwoord
  • Het wederkerig voornaamwoord


Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk nabespreken
Opdr. 14 (vr. 1 en 2)

Opdr. 16 (vr. 1 en 6)

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les...

  • ... kun je het vragend voornaamwoord vinden in zinnen.
  • ... kun je het aanwijzend voornaamwoord vinden in zinnen.

Slide 5 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord

Slide 6 - Tekstslide

Wat is een vragend voornaamwoord?
Een vragend voornaamwoord (vr. vnw) staat meestal aan het begin van een (vraag)zin.

Er zijn 4 vragende voornaamwoorden:
wie, wat, welke, wat voor (een) 

Slide 7 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
Let op!

Woorden als waarwanneer en hoe zijn géén vragende voornaamwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Wie heeft het schoolfeest georganiseerd?
'Wie' =
A
wederkerig voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Quizvraag

Wie haalt jullie op?

Wat voor soort is het woord JULLIE?
A
wederkerig voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 10 - Quizvraag

Wat is géén vragend voornaamwoord?
A
Wie
B
Hoe
C
Wat
D
Welk

Slide 11 - Quizvraag

Wat gebeurt hier?

Wat =
A
vragend voornaamwoord
B
voorzetsel
C
persoonlijk voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?

Een aanwijzend voornaamwoord wijst personen en dingen aan.

Er zijn 4 aanwijzend voornaamwoorden: deze
, die,  dat, dit 
 

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld
  • Deze pennen koop ik bij de Hema.
  • Die leraar komt iedere dag op de fiets naar school.
  • Dat meisje staat iedere dag vroeg op.
  • Dit spelletje vind ik erg leuk om te spelen.

Slide 14 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord en lidwoord

Het aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van het lidwoord staan voor een zelfstandig naamwoord.

Lidwoord: de, het of een
Zelfstandig naamwoord:  woorden voor mensen, dieren, planten, voorwerpen of begrippen.

Slide 15 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord en lidwoord

De jongen --> Die jongen
Het meisje --> Dat meisje
De hond --> Deze hond
Het huisje --> Dit huisje


Wat valt je op met betrekking tot de relatie lidwoord - aanw. vnw.?

Slide 16 - Tekstslide

De boeken die ik voor Nederlands moest lezen.
'Die' is een ...?
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Vragend voornaamwoord
C
Bezittelijk voornaamwoord
D
Lidwoord

Slide 17 - Quizvraag

Wil jij ons met dat werkstuk helpen?

dat=
A
aanwijzend voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
lidword
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Quizvraag

Wie heeft die woordsoorten eigenlijk bedacht?
A
die = vragend voornaamwoord
B
die = aanwijzend voornaamwoord

Slide 19 - Quizvraag

Zelf aan de slag!
- Maak opdracht 6 t/m 9 (blz. 74 - 76).
- Eerste 10 min. in stilte, daarna mag je zachtjes overleggen.
- Klaar? Kijk je werk na!





timer
20:00
Had je (bijna) alles goed? 
--> Maak opdr. 17 (blz. 26)
--> Maak de plusopdrachten (paars)
Had je meer dan 4 foutjes in de opdrachten?
-->  Af? Maak de extra oefeningen (blauw)
-->  Af? Maak één van de plusopdrachten

Slide 20 - Tekstslide

Hoe ging het...?
Zijn de doelen behaald?

Hoe ging het werken in stilte?


Slide 21 - Tekstslide

0

Slide 22 - Video

0

Slide 23 - Video

Extra oefeningen
2. Maak daarna één of meer van de volgende oefeningen:

4. Af?  Maak de extra quizvragen.

5. Af? Maak de plusopdracht.



Slide 24 - Tekstslide

Welke twee aanwijzend voornaamwoorden horen bij het znw 'bedrijfsrisico'?
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 25 - Quizvraag

Welke twee aanwijzend voornaamwoorden horen bij het znw 'advertentie'?
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 26 - Quizvraag

Welke twee aanwijzend voornaamwoorden horen bij het znw 'gedoe'?
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 27 - Quizvraag

Welke twee aanwijzend voornaamwoorden horen bij het znw 'bedrijfsrisico'?
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 28 - Quizvraag

Welke twee aanwijzend voornaamwoorden horen bij het znw 'advertentie'?
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 29 - Quizvraag

Welke twee aanwijzend voornaamwoorden horen bij het znw 'Amerikanen'?
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 30 - Quizvraag

Vul het juiste vr. vnw in:

...... heeft mijn appel opgegeten?
A
Wie
B
Wat
C
Welke
D
Wat voor

Slide 31 - Quizvraag

Vul het juiste vr. vnw in:

.... vinden jullie van dit voorstel?
A
Wie
B
Wat
C
Welke
D
Wat voor

Slide 32 - Quizvraag

Vul het juiste vr. vnw in:

..... dier is een tapir?
A
Wie
B
Wat
C
Welke
D
Wat voor

Slide 33 - Quizvraag

Vul het juiste vr. vnw in:

..... plaats ligt vlakbij Almere?
A
Wie
B
Wat
C
Welke
D
Wat voor

Slide 34 - Quizvraag

Plusopdracht 
Verander de zin zo dat het vragend voornaamwoord vooraan komt te staan.
  1. Weet jij welke bus naar Empel gaat? 
  2. Doet het ertoe wat mijn mening is? 
  3. Vraag jij je af wat voor soort mensen dat zijn? 
  4. Ben je nieuwsgierig naar wie er op bezoek komt?
  5.  Weet jij wat we vanavond gaan eten?
  6.  Wil jij even opzoeken welke films er vanavond op tv zijn?
  7. Is hij ook nieuwsgierig wat voor weer het morgen wordt?
Antwoorden
Welke bus gaat naar Empel?
Wat is mijn mening?
Wat voor soort mensen zijn dat?
Wie komt er op bezoek?
Wat eten we vanavond?
Welke films zijn vanavond op tv?
Wat voor weer wordt het morgen?

Slide 35 - Tekstslide