Schrijf de volgende zinnen over in je aantekeningenschrift:
1. De bakker gaf mij een gratis croissantje.
2. Mijn klasgenoot vraagt aan mij vaak een potlood.
3. Deze lessen Nederlands zijn heel interessant.
Zet bij elke zin zinsdeelstrepen en benoem de persoonsvorm (pv), werkwoordelijk gezegde (wg), onderwerp (o), lijdend voorwerp (lv) en meewerkend voorwerp (mv).